HET DEBUUT VAN WITTE RAAF tweede acte, deel XVI
Beate meldt zich aan de telefoon. Op mijn vraag hoe zij aan mijn nummer komt, volgt zo’n omhaal van woorden dat ik genoodzaakt ben in te breken.
‘Zal ik het dan maar vertellen? Je hebt dat nummer van Teun. En die heeft het overgeschreven van mijn toestel toen hij me een paar dagen geleden naar huis bracht. Overgeschreven zonder mijn toestemming wel te verstaan! En nou jij weer.’
‘…’
‘Als dat alles is kunnen we beter ophangen!’
‘Nee, nee. Alsjeblief. Wat is gebeurd, piraat. Teun is helemaal. Hij is mein Teun niet meer. Hij heeft me gesjlagen. Met een dik boek, klop, zo op mein kop. Ik ben ten einde raad. Wat moet ik doen? Hij eet niet meer. Komt niet in de winkel. Sluit zich al dagenlang op in zijn kamer.’
‘Het lijkt mij sterk dat ie dat voor het eerst doet. Ik ken hem verder niet hoor, maar …’
‘Je hebt gelijk. Helemaal. Voor hem geen vreemd gedrag. Wat mei bang maakt is dat hij er ‘s nachts op uit trekt.’
‘O, hij trekt er ‘s nachts op uit. Die man is toch volwassen? Laat hem lekker een wandeling maken.’
‘Was het maar zo, piraat. ik ben hem vannacht gevolgd. Hij heeft zichzelf angemaalt, hoe zeg je het …’
‘Beschilderd?’
‘Ja! En ein vuur gestookt op het strand. Gedanst dat hij heeft. Gedanst! Na een uur zakte hij finaal door zijn poten. Ik heb een karretje moeten halen om hem zuhaus te krijgen. Door het mulle zand om drie uur ‘s nachts!’
‘Vreemde hobby voor een apotheker. Misschien kun je beter een psychiater bellen, Bea.’
‘Beate piraat, maar ik vind het fijn dat je mijn naam noemt. Eigenlijk heet ik Beatrice, weet je. Kan je vanavond niet langskomen? Naar jou luistert hij wel, ik weet het zeker.’
‘Lijkt me geen goed idee. Geef me je nummer voor het geval dat. Die kerel van je kruipt vannacht vast gewoon weer bij je in bed.’