Gepubliceerd op: maandag 3 juni 2013

HET DEBUUT VAN WITTE RAAF tweede acte, deel XV

witte raaf 15

 

 

 

 

De eerste recensies van Hans’ boek druppelen binnen. Propria Cures is er als de kippen bij en toont zich bij monde van ene MM opmerkelijk genuanceerd. De aan het eind van het boek (lees: te laat) opgevoerde homunculus vormt een onoverkomelijk struikelblok voor deze scribent, een bezwaar dat niet ongeestig wordt verwoord: ‘De realist in mij is geen homunculus. Mocht u daarentegen denken, ik wil wel weten hoe dat zit met die homunculus, en ik kan verder kijken dan een bord met gehaktbal, aardappels en boontjes − sterker nog, ik interesseer me buitengewoon voor het onverklaarbare  − dan is Begrafenis van de sardine juist iets voor u.’

De Groene komt met een duobespreking door Rob van Erkelens: naast Hans’ boek wordt ook het debuut van Arie Storm tegen het licht gehouden. Storm krijgt het zwaar te verduren en wordt weinig subtiel als non-schrijver en poseur weggezet. Hans komt er niet veel beter vanaf, zij het dat hij volgens de criticus ‘wel degelijk in staat is sfeervol te schrijven.’ Het eindoordeel over De sardine liegt er niet om. ‘De aandacht voor de compositie gaat ten koste van de spontaniteit van het boek, waardoor het geforceerd wordt en inzakt.’ De als uitsmijter verpakte conclusie moet orde op zaken stellen: ‘Dat Dekkers’ proza niettemin een stuk levendiger is dan dat van Arie Storm komt omdat hij niet een schrijver nadoet, maar er − bij vlagen − een is.’

In het Parool onderneemt Ronald Giphart een regelrechte kruistocht tegen de Sardine. Als zelfverklaard topbeoefenaar van het genre stoort hij zich met name aan een seksscène, daar die hem ‘werkelijk onpasselijk’ maakt. De gewraakte passage genereert inderdaad niet bepaald subtiele erotiserende gevoelens, integendeel zelfs want, oh ironie, het tot in de vezels ontluisteren van de Heilige Daad is ook precies wat Hans voor ogen stond; iets wat elke rechtgeaarde lezer, alleen al gezien de context, op zijn klompen aanvoelt.

Het is daarom dat Gipharts ostentatieve desavouering niet alleen ’s mans kundigheid, maar vooral diens integriteit in twijfel trekt. Een aanname (de criticus hanteert een dubbele agenda) die ik bevestigd zie wanneer de koene strijder voor sappig verwoorde seks in de laatste kolom, de stijl van het boek aanvallend, schermt met non-bezwaren als: ‘Op één pagina vijf keer achter elkaar een constructie met het schoolopstelwoordje ‘toen’.’

In de slotalinea laat Giphart elke vorm van decorum varen. Zich definitief diskwalificerend als serieus recensent slaat hij als een razende Ronald om zich heen: ‘Heel, heel af en toe zit er in [deze] baggersalade van woordkeutels, zinspulk, constructievuil een welgeformuleerd brokje, maar dat maakt dit boek geenszins te verteren.’

 

Over de auteur

- (1954) realiseerde een tiental toneelstukken en filmscenario’s. In 1995 verscheen bij Veen zijn debuutbundel Het slinkende papier. Later volgden de roman Passage (Veen, 2000) en een als ‘vrije oefening’ omschreven werk van autobiografische fictie, De cultus van het Lijden (De Arbeiderspers, 2006). In 2010 verscheen de roman Grand mal (De Arbeiderspers). In november 2012 verscheen bij het balanseer zijn poëzie onder de titel Schedelmoer & maatpak.