HET DEBUUT VAN WITTE RAAF tweede acte, deel XIII
De brief blijkt afkomstig van ene Harmen Lustig, zevenentwintig jaar oud en hier ter stede woonachtig. Hij heeft mijn naam doorgespeeld gekregen van Rob van Erkelens (talentscout bij In de Knipscheer) en is, meldt hij, ‘bezig met het oprichten van de periodiek Mosselvocht “literair tijdschrift voor een nieuwe generatie!”’ De doelstelling omschrijft hij als volgt: ‘De literatuur leesbaar te maken; met andere woorden, het sinds de verplichte literatuurlijst op de middelbare school voor de literatuur verloren gegane lezerspotentiaal weer te interesseren voor de literatuur met als Gulden Regel: LITERATUUR MAG OOK LEUK ZIJN‘. Overige kreten in zijn brief: ‘frisse wind’, ‘moeilijk doen [is] niet langer de norm’, ‘een verhaal [moet] in eerste instantie lekker leesbaar zijn’, ‘wij − twintigers en kwieke dertigers − [hebben] veelal een andere kijk op de wereld […] dan onze illustere voorgangers’. Mocht ik kortom mee willen bouwen aan ‘een nieuw literair klimaat in de Lage Landen’, dan wacht Harmen met smart mijn inzending af.
Na het douchen de brief herlezend bedenk ik dat deze hemelbestormer een exponent van de jongste schrijverslichting; de Generatie Nix moet zijn. Bij al mijn verwondering daarmee te worden geassocieerd, valt mij plots wat in. Balorigheid jaagt het bloed naar mijn wangen. De lotgevallen van een oude vos. Ik grijp de telefoon. Hans is er gelukkig. Ik leg hem het geval voor; aan de andere kant van de lijn klinken hese indianengeluiden. Klaagzieke tuinstadkinderen vragen er om een flinke loer te worden gedraaid.