Gepubliceerd op: maandag 29 april 2013

HET DEBUUT VAN WITTE RAAF tweede acte, deel X

WALLY ELENBAAS 01_sm

‘Onderweg naar Cádiz, vergeet hij, Arno dus, na een overnachting in een hotel halverwege Frankrijk zijn paspoort terug te vragen, maar daar komt hij pas achter als ze aan de Spaanse grens worden gecontroleerd door de douane.’ De Jager trekt zijn wenkbrauwen hoog op. ‘Het verhaal speelt in 1987,’ verduidelijk ik ‘Toen had je daar aan de grens nog controles.‘ Zijn lippen vormen een zuinig O-tje. ‘Ze stranden dus. De dichtstbijzijnde Franse plaats blijkt Le Boulou te zijn. Een enorm gehucht. Ze nemen een hotel en weten het zo te regelen dat het paspoort zal worden nagezonden. Tijdens de gedwongen pauze leest Arno zijn vakantieboek, Het martyrium van Elias Canetti. Het verhaal doet iets met hem. Het werkt als een sluipend gif op hem in. Langzaam maar zeker raakt hij in de ban en na een dag of wat is hij er heilig van overtuigd geraakt dat zijn eigen situatie erin beschreven staat. Verhuld natuurlijk, maar toch. Overal ziet hij aanwijzingen. Zijn ontmoeting met Frida en hun trouwerij komen in een kwaad daglicht te staan en het eindigt ermee dat Arno zich identificeert met de hoofdpersoon uit het boek. Frida meet hij de kwalijke trekken van zijn huishoudster Therese aan. In zijn op hol geslagen redenatie speelt de foto die hun verbintenis bezegelde een cruciale rol…’

‘Als ik u even mag onderbreken?’ Een binnenvallende zonnestraal doet de ronde glazen presse-papier oplichten van het bureau en zet hem in een violette gloed. ‘Graag even een time-out. Die boeken.’ De Jager grijpt pijp en tabaksbuil en begint bedachtzaam te stoppen. ‘Daarmee komt u de gemiddelde lezer niet bepaald tegemoet, moet ik bekennen. Moby-Dick is op het randje, maar kan nog net. Een universeel verhaal waarmee diverse generaties zijn opgegroeid.’ Hij strijkt een lucifer af, zuigt het vlammetje in zijn pijp en drukt de tabak met zijn duim aan. ‘Maar ten aanzien van Canetti liggen de zaken anders.’ Als rookseinen verlaten de woorden zijn mond. ‘Het martyrium kan en mag u niet bekend veronderstellen.’

‘Doe ik ook niet. Ik probeer het zo in te passen dat je het niet per se gelezen hoeft te hebben.’

‘Als IK die titel al niet heb staan.’ Met een breed gebaar duidt De Jager zijn verzameling aan. ‘En uw hele project leunt erop, dat mogen we toch wel stellen.’

‘Het kan niet anders dan zo. Ik heb die roman toen zelf gelezen en het effect aan den lijve ondervonden. Hetzelfde met de foto…’

‘Die foto zit me ook niet lekker. Wat erop staat afgebeeld inclusief de indruk die het afgebeelde meiske op uw hoofdpersoon maakt, dat zult u telkens moeten beschrijven. Weinig visueel. Levert oeverloze abstracties op; van die lappen tekst die ook de meer consciëntieuze lezer geneigd zal zijn over te slaan.’

‘Maar ik heb het bewijsstuk thuis.’

‘Ik heb hier in huis ook stapels bewijsmateriaal liggen. Privé zaken. Zaken waar niemand ook maar naar táált.’

‘U vindt mij een aansteller?’

‘Een aansteller?’ De Jager denkt na. ‘Nee. Eerder een hopeloze idealist. Uw afkomst is daar debet aan, lijkt me. U gaat ervan uit dat…’

Ik bekijk de witgejaste apotheker terwijl hij op me in praat. Zijn stelligheid staat me tegen. Wat denkt die kerel wel?!

‘Ik ga maar weer eens op huis aan,’ kap ik af. Mijn benen uitstrekkend maak ik aanstalten op te staan uit de fauteuil. Ook mijn knie is omzwachteld, zie ik nu. ‘Bedankt voor de goede zorgen en het plakken van mijn band.’

‘Luister.’ De Jager trekt een gezicht alsof hij het ook niet kan helpen en duwt me aan mijn schouders terug op mijn plaats.

‘Ik begrijp dat u vastgelopen bent. En ik begrijp ook wel waarom. Vandaar dat ik in de positie ben om… Laten we het een uitruil noemen.’ Hij buigt zich met een vreemd lachje naar me over. ‘Ik lever een bijdrage aan uw romanproject en u…’ Zijn adem slaat in mijn gezicht. Ik ruik iets chemisch. Fosfor? zwavel? Mijn reactie ontgaat De Jager niet. Hij trekt een grijns en gunt me enige afstand. ‘Ik lever een bijdrage aan uw romanproject…’ herneemt hij ‘En u…’ Een benige wijsvinger tikt tegen mijn borst. ‘Leent mij als wederdienst uw fiets.’ In zijn ogen laaien gelige vonken op. ‘Niet lang, een week of twee zal denk ik wel volstaan. Welke vorm mijn hulp uiteindelijk aanneemt moet worden afgewacht. Het kan zijn dat ik u op weg help, maar de kans bestaat ook dat ik het heilloze van uw missie aantoon. Akkoord?’

Ik open mijn mond om zijn voorstel van tafel te vegen als de kamerdeur wordt opengegooid.

‘Ein kop thee hebben die heren wool verdiend.’ De Jager vlucht weg achter zijn bureau. Met ruisende rokken neemt Beate bezit van de kamer; ze plaatst het dienblad op een bijzettafeltje en schenkt in.

‘Hoe gaat het unzere tapfere piraat?’ Onder gemompelde zo-zo’s en nou-ja’s neem ik het door haar aangereikte kopje aan. ‘Fabelhaft.’ Ze draait zich op haar hakken naar De Jager om. Onder haar blik deinst hij terug en verschanst zich achter zijn bureau. ‘Hoogste tijd om onze gast naar huis te brengen.’ Als Beate hem zijn thee aanreikt schiet zijn hoofd tussen zijn schouders. ‘Is het niet liebling?’

Over de auteur

- (1954) realiseerde een tiental toneelstukken en filmscenario’s. In 1995 verscheen bij Veen zijn debuutbundel Het slinkende papier. Later volgden de roman Passage (Veen, 2000) en een als ‘vrije oefening’ omschreven werk van autobiografische fictie, De cultus van het Lijden (De Arbeiderspers, 2006). In 2010 verscheen de roman Grand mal (De Arbeiderspers). In november 2012 verscheen bij het balanseer zijn poëzie onder de titel Schedelmoer & maatpak.