Gepubliceerd op: maandag 15 april 2013

HET DEBUUT VAN WITTE RAAF tweede acte, deel VIII

os1

 

Als ik bij kom lig ik plat achterover. In een tandartsstoel? Nee eerder een fauteuil, zo’n verstelbare. Mijn hoofd betastend stuit ik op een dik verband dat van mijn rechteroor schuin naar mijn linker slaap loopt. Ik ben nog steeds in wielertenue. Opvallend helder bewustzijn. Ik rek me geeuwend uit en onderneem een poging om overeind te komen.

‘De verstelknop zit onder de leuning. Rechts.’ Ik licht mijn hoofd op. De Jager zit achter zijn bureau en beziet het opvolgen van zijn aanwijzing belangstellend. De stoel schiet met een ruk in de zitstand. Mijn fiets staat tegen de boekenkast, die één hele wand van het vertrek beslaat. Ik zit nog niet of hij springt op en legt zijn pijp in een schelpvormige asbak.

‘Allereerst uw vervoermiddel. Een hoogst merkwaardig samenraapsel dat is, jongeheer.’ Hij pakt beide vorken van mijn fiets beet en zet hem met een grote zwaai voor mijn neus neer. ‘Nog nooit zoiets gezien. Die derailleur is haast een museumstuk, wist u dat? Een lederen zadel, tja. Remmen uit het jaar nul. De band heb ik even geplakt. Ooit geteld hoe vaak die lek is gereden? Zestien keer, mijn beste! Donkerbruine lak en een rood stuurlint, sta me bij! En dan dit hier.’ Hij kantelt de fiets in een schuine hoek en wijst op het voortandwiel. ‘Nog nooit zoiets gezien Op het eerste gezicht iets voor op een baanfiets. Twee-en-zestig-tandjes, beestachtig verzet; voor het rijden van een zesdaagse op zijn plaats. Maar waarom in hemelsnaam een karretje als dit ermee uitgerust, vroeg ik mij af. Dus keek ik iets beter en wat zag mijn oog? Het blad is niet rond. Wist u dat?’ Ik schud van nee. De Jager wenkt me naderbij en schuift een rolmaat uit. ‘Hier, boven – en onderkant: afgeplat. Niet zo extreem als bij een biopace, maar toch. Normaal gesproken geeft dat problemen met de ketting. Die zal bij minder grip op de omslagpunten de neiging hebben over te slaan. Daar is echter over nagedacht want kijk! Het euvel is ondervangen door de tandjes op die plaatsen te verhogen. Iemand heeft dit met de hand gemaakt, dat kan niet anders. Weet u wie?’

‘Mijn vader.’ Het is eruit voor ik er erg in heb. Dat een vreemde mij erop moet wijzen wat hij in zijn lashok eigenlijk uitspookte en waartoe hij kennelijk in staat was doet me blozen tot diep in mijn nek.

‘En wat is hij van zijn beroep, ingenieur?’

‘Hij was fietsenmaker. Wij hadden vroeger thuis een rijwielhandel.’

‘Hij leeft niet meer, begrijp ik dat goed?’

Ik knik en doe er het zwijgen toe.

‘En wat voor werk doet u?’ vraagt De Jager na een stilte.

‘Ik?!’ Het verband ontgaat me ten enenmale.

‘U ja. Uw vader was een innovator, of op zijn minst een uitvinder. Ik rommel ook een beetje met fietsen. Nokkenassen, Cranks van oneven lengte, alternatieven voor de schakelketting, verzetten, overbrenging, dode punten; dat soort zaken. U bent de enige link met hem.’

‘Ik heb de ballen verstand van mechanica. Ik schrijf.’

‘U schrijft.’ In zijn blik sluipt iets leeps. ‘Al aan publiceren toe?’

‘Verhalen in tijdschriften, voor volgend jaar staat een bundeling op stapel. Bij uitgeverij L.J. Veen.’

‘De uitgever van Couperus; voorwaar geen slecht huis voor een debuut. En het vervolg? Bent u met iets nieuws bezig?’

‘Een roman.’

‘En?’

Tevergeefs probeer ik titels op de ruggen in de boekenkast te lezen; tegen de wand achter het bureau hangen kruisbeelden in alle soorten en maten. Aan het plafond is aan kettingen een viertal kooien bevestigd. Ik onderscheid veren, maar geen ogen of snavels. Uilen? Dommelende vogels? Kunst?

‘Lastig,’ zeg ik ten slotte.

‘Hoezo?’

Ik haal mijn schouders op. ‘Het lukt niet om een schema te maken.’

‘Een schema? Dat kijkt me nou het laatste om je zorgen over te maken. U weet misschien niet hoe het precies moet aflopen?’ Ik knik. ‘Maar een onderwerp en een begin heeft u allicht wel, denk ik zo?’ Weer knik ik. ‘Dat voldoet.’ Hij spreidt zijn armen. ‘Alles begint met een begin. Zonder begin geen vervolg. En als dat vervolg zich niet vlotjes aandient wordt het interessant want dan moet u de deur uit.’ Hij zet de fiets opzij en begint druk gesticulerend te ijsberen. ‘Letterlijk én figuurlijk. De boer op, dingen uitproberen, kiezen, buiten begane paden treden en elke tegel keren. Constant in beweging blijven is de aanbeveling. Nooit te lang op een kruispunt blijven twijfelen. Ie wie waai is eerlijk weg.‘ In het voorbijgaan stoot hij me even aan. ‘Komen er fietsen in voor?’ Het klinkt samenzweerderig. Ik schud mijn hoofd. ‘Maakt niet uit. Vertel alstublieft. Laat mij uw klankbord zijn!’

Over de auteur

- (1954) realiseerde een tiental toneelstukken en filmscenario’s. In 1995 verscheen bij Veen zijn debuutbundel Het slinkende papier. Later volgden de roman Passage (Veen, 2000) en een als ‘vrije oefening’ omschreven werk van autobiografische fictie, De cultus van het Lijden (De Arbeiderspers, 2006). In 2010 verscheen de roman Grand mal (De Arbeiderspers). In november 2012 verscheen bij het balanseer zijn poëzie onder de titel Schedelmoer & maatpak.