HET DEBUUT VAN WITTE RAAF tweede acte, deel IX
‘Het gaat over een jongeman van mijn leeftijd…’ De Jager knikt gretig, zijn hand maakt ongeduldige cirkelbewegingen, maar ik wacht met doorgaan tot hij weer achter zijn bureau zit. ‘Niet dat ik hem ben, hoor. Of nou ja, in de verte wel, natuurlijk. Dat is er ook zo moeilijk aan: dat je een verhaal baseert op een voorval uit je eigen leven en vervolgens…’ Ik schraap mijn keel. De Jager stopt zijn pijp en knikt verwachtingsvol. ‘Romeo’s Vergissing, heet het. Mijn hoofdpersoon heeft nog geen naam. Romeo vind ik er te dik bovenop liggen. Tot nu heb ik hem met R. aangeduid. Zo iemand die alles verzamelt over film. Op een dag bladert hij een fotomagazine door en staat oog in oog met de afdruk die zijn leven grondig overhoop zal halen: een jonge vrouw gevangen in het moment dat ze haar bovenkleding over haar hoofd uittrekt. Het ontblote bovenlijf en het verhulde gelaat fascineren hem. Hij ziet er een vingerwijzing in. Die begeerlijke, maar anonieme dame bevindt zich in zijn nabijheid. Ze daagt hem uit door verstoppertje te spelen. R. beseft dat niets meer hetzelfde is. Het gangbare kijken kan bij het grof vuil. Omdat uiterlijke herkenning is uitgesloten moet hij zijn aandacht anders richten. Leren irrelevanties direct uit te schakelen. Zijn omgeving in één oogopslag te vatten. Zoals een roofvogel een stuk land aftast op voedsel, zo moet hij…’
‘Als een roofvogel zegt u?‘ Ik knik. ‘Dan zou Arnold misschien een goede naam voor hem zijn.‘
‘Arnold?‘
‘Van Scandinavische oorsprong. Betekent “heersend als een adelaar”, als ik mij niet vergis.’
Ik aarzel. Qua klank staat Arnold me tegen.
‘Of Arno voor mijn part. Ga door. Gaat u alstublieft door.’
‘Ar-no!‘ Ik proef de beide klanken op mijn tong. ‘Dat zou wél kunnen, Arno. Dat staat. Een naam die je associeert met een stads type. Stug blond krulhaar. Hoekige motoriek. Cowboylaarzen. Zo’n stoerlap. Recht door zee. Tikje naïef. Soms iets te onbehouwen van gedrag en daarom sociaal wat aan de onhandige kant.’
‘Goed, Arno dus. Welk beroep oefent hij uit?’
‘Hij zit nog op de filmschool. Het laatste jaar. Bezig aan een scenario. Als bijbaantje wast hij af in een Bistro. Daar komt hij in contact met Frida. Werkt in de bediening. Van Italiaanse komaf en in alles zijn tegenpool. Ruwe bolster, blanke pit. Scherpe tong, op het vileine af. Echt zo’n vrouw die het verlangen veroverd te willen worden om zich heen meppend verwoordt. Aanvankelijk is het echt alleen maar ruzie en bekvechten tussen die twee. Of ze elkaar in botsauto’s naar het leven staan, terwijl daarónder van alles smeult. Het onvermijdelijke waaraan ze geen van beiden durven toegeven. Net als het baltsritueel dreigt te ontaarden komt de bom gecontroleerd tot ontploffing. Na een avondje stappen belandt hij bij haar thuis. U kent dat wel. Dronken overmoed. Een tango van aantrekken en afstoten. Het eindigt ermee dat ze hem op bed mietert. Daar ligt ie. Ze schopt haar schoenen door de kamer. De jeans volgt. Onder haar truitje haakt ze haar bh los. Weg ermee. Tergend langzaam haalt ze de stof omhoog. Buik, navel, middenrif. Dan trekt ze het kledingstuk over haar hoofd uit en valt een fractie van een seconde met de foto uit het tijdschrift samen.’
‘Zij is het dus.’
‘Daar lijkt het wel op, ja. Maar later in het verhaal wordt dat nog een heikel punt. Of ze nu wel of niet die vrouw op die foto is. Enfin.’ Ik vouw met enige moeite mijn benen onder me. ‘Op de achtergrond speelt nog iets mee. Als buitenlandse heeft Frida te maken met de Vreemdelingendienst, maar het ligt in haar aard om altijd met de ambtenarij in de clinch te raken. Reeds het meest primaire gebod van welke instantie dan ook werkt op haar als een rode lap op een…’ Ik kijk op naar De Jager. Die met twee gekromde wijsvingers aan weerszijden van zijn hoofd een stel horentjes aanduidt en zijn tanden ontbloot. ‘Juist!’ vervolg ik. ‘Verblijfspapieren, werkvergunning en dergelijke, ze gaat er hoogst slordig mee om en R, sorry: Arno kan het niet langer aanzien en komt met een plan. Waarom nog verder aanmodderen als ze ook kunnen trouwen?! Zijn ze in één pennenstreek van al het gedoe af. Frida sputtert eerst wat tegen, maar gaat uiteindelijk toch overstag. Nog geen maand later is het al zo ver. En een feest! Is ze verdorie Nederlandse. Zodra het paspoort binnen is nemen ze vakantie. Arno heeft strak omlijnde ideeën over de bestemming en als ze…’
‘Waar moet hij dan zo nodig heen?’
‘Naar Cádiz.’
‘Echt waar? Waarom speciaal Cádiz?’
‘Voor zijn afstuderen schrijft Arno een scenario over iemand die na het lezen van Moby-Dick er vast van overtuigd is geraakt dat in die stad alle antwoorden te vinden zijn.’
‘Moby-Dick…’ De Jager staat op, beent naar zijn boekenkast en trekt blindelings een dikke pocket uit de rij. ‘Zeker tien keer gelezen. Hier moet je kijken!‘ Hij laat zijn duim langs de pagina’s gaan; ze puilen uit van notitievelletjes, bladwijzers en krantenknipsels. ‘Ik hoef er maar in te beginnen of zit ik er weer van kaft tot kaft aan vast.’
‘Die scène in de kerk, de dag voordat de Pequod uitvaart…’ Ik pak het boek van hem over en begin te bladeren. ‘Ergens in het begin. Hoofdstuk negen; De Preek. De preek van kapelaan Mapple. Jona tart God en vlucht naar een plaats waar zijn Gebieder niet heerst. Hij sluipt naar de haven van Jafo op zoek naar een schip dat naar Tharsis gaat. Hier heb ik het: Naar alles wat men ervan heeft gehoord, kan Tharsis geen andere stad geweest zijn dan het huidige Cádiz. Triomfantelijk kijk ik naar hem op. ‘Dat was toen het einde van de wereld, Cádiz. Verder weg kon eenvoudig niet.’
De Jager heft zijn vinger. ‘“De Heere nu beschikte eenen grooten visch, om Jona in te slokken.”’
‘De Leviathan.’ Ik zucht. ‘Daarmee heeft het verhaal ook te maken.’
‘Ga verder.’