Gepubliceerd op: zaterdag 23 maart 2013

Werkplaats 7: brief van Ferry Wieringa aan Max Niematz

Olivetti_L22_MIn Perdu komt iedere twee weken een groepje jonge schrijvers bijeen voor een schrijfworkshop. Bij elke bijeenkomst kiest de groep een tekst van een van hen die ze graag hier gepubliceerd willen zien. Vandaag de brief van Ferry Wieringa aan Max Niematz.

 

Amsterdam, zondag 17 en 24 februari 2013

Beste Jan,

Zondagochtend. Krant gelezen, koffie gemaakt, gedachten over de brief aan jouw adres. De kerkklok van de Heilige Agnes klinkt. Een kerk waar de mis in het Latijn plaatsheeft. Meer dan een handjevol mensen komt er niet op af, maar de priester laat zich er niets aan gelegen en houdt zijn erediensten. Op de maandag na is er dagelijks een mis. Ik ga er soms heen. Ik vind de kerk mooi, sober. De dikke muren houden het lawaai van de stad – trambellen, ambulancesirenes, optrekkende vrachtwagens – enigszins tegen.

De Hongaarse schrijver György Konrád. Als beginnend auteur liep hij vaak van zijn bureau naar het telefoonapparaat. Hij nam dan de hoorn van het toestel en legde deze aan zijn oor. Ja, het werkte nog. Later, de wereld heeft hem ontdekt, moet hij, wil hij tot schrijven komen, de stekker uit het toestel trekken.

Beste Jan, ik schrijf je aan. Mijn schrijversvrienden van de workshop richten het woord (denkbeeldig) tot Grunberg, Ginsberg, Dostojevski, Palmen, Thomése. Ik kies voor het echte leven en schrijf jou, Jan, publicerend onder het pseudoniem Max Niematz.
Omdat we elkaar kennen.
Omdat ik je niet goed ken.
Omdat ik mijn gedachten met je wil delen en jouw mening wil horen.

Ik ben gaan schrijven daar ik graag las. Het schrijversleven past me ook. Ik weet niet goed wat ik van de literatuur verwacht, hoe ze me verder zal brengen in de maatschappij. Op slechte dagen maak ik me daar druk om, op goede prijs ik me gelukkig met mijn bestaan. Dat ik dit doe. Wat? Nadenken over wat mij bezighoudt. Dit onder woorden brengen. Meester noch knecht zijn.

Je laatste roman: In de schaduw van toekomstige rampen. Mooie titel. Gefeliciteerd met de goede besprekingen. Om met Gerard Reve te spreken: het is niet onopgemerkt gebleven! Is dat belangrijk? Ik denk aan de priester en zijn handjevol mensen in die immense kerk. Elke dag in die mooie kerk. Bezig met zijn passie, Onze Lieve Heer. Het zuivere bestaan.
Je hebt een oeuvre op je naam. Ik begin mijn thematiek te ontdekken, mijn stem, stijl. Je klonk teleurgesteld toen ik je eerder vroeg hoe het je verging. Je antwoordde cijfermatig: veel publiciteit, maar slechts 400 exemplaren verkocht.
401 na mijn verjaardag.
Ik dacht na over je antwoord. Bij welk aantal zou je hebben gezegd: het gaat me goed.
Wanneer ben ik geslaagd? Wiens maatstaven hanteer ik? Ben ik mijn eigen rechter? Toen ik een In Memorian in het clubblad publiceerde voor de oude zenuwarts en ik daags daarna op de club door mensen werd aangesproken die ik nauwelijks kende, was ik geslaagd. Ik had bij hem stilgestaan. Ik had hem gecapteerd. Ook na zijn vertrek naar gene zijde kan ik nog aan zijn tafel met paperassen plaatsnemen. Mijn herinneringen zijn geboekstaafd. Ik heb zijn wezen gevangen. Op de club waren er mensen die hem nu pas leerden kennen. Anderen die zijn bloed wel konden drinken, vonden hem nog steeds onuitstaanbaar, maar het verhaal vonden ze mooi om te lezen.
Zou het verhaal geslaagd zijn geweest zonder publicatie, zonder reacties?

Mijn eerste publicaties in een boek verschenen in een verzameling van grote (journalistieke) verhalen uit de daklozenkrant. Na een paar maanden lag het boek bij De Slegte. In de krant werden mijn verhalen eruit gelicht. Ze hadden het over “Jerry Wieringa” (sic).
De keer dat ik in De Balie zou voordragen uit eigen werk, was het programma dusdanig uitgelopen dat ik erbij in schoot.
So it goes. Het leven is een oefening in nederigheid.

Hendrik Cornelis Hoogcarspel, je hoofdpersoon, 38 jaar (net als ik), maakt een hoop bij me los. Ik ben op blz. 39. Ik zat er gisteravond warmpjes bij toen ik je boek pakte. Buiten steenkoud, binnen gloeide de potkachel. Moon zat naast me te lezen in De Ontaarde Slapers van Ward Ruyslinck, kat Momo lag te ronken. Glas wijn. Ja Jan, geen beter leven dan een goed leven.
Het onderwerp: schrijver gaat na wat het schrijven hem nu helemaal gebracht heeft. Schrijver wil de pen neerleggen omdat deze hem niet gelukkig maakt. Schrijven heeft hem buitenstaander gemaakt. ‘Hij had er ooit voor gekozen in de mening het contact met de werkelijkheid ermee te verhevigen, maar hoe dieper hij doordrong in de materie van zijn verhalen, hoe moeizamer, kariger de omgang werd met wat er om hem heen gebeurde.’
Waar ik mijn veters heb gestrikt en begonnen ben de berg te beklimmen, heeft Hendrik het gehad.
Ik leer beter naar mezelf kijken door wat ik op papier zet. Ik snap mezelf beter. Word ik op een werkdag om halftien wakker en zit ik aan mijn ontbijt als mijn blik die van een buurman kruist, dan weet ik dat als ik hem de gedachten toedicht: wat doet die jongen? Moet die niet werken? Dat dat mijn veroordelende stem is.
Verdomme mijn leven!
Als schrijver maak ik iets waar niemand om vraagt. Maar als het af is, hoop ik dat het anderen interesseert. Ik ben kind van ouders die om zes uur opstonden en om half acht de deur uit gingen. Hun taak was vast omschreven; ik moet de mijne zelf omschrijven. Maar aan zingeving moeten we allemaal geloven. Wanneer het zinvol is? Dat voel ik blind aan, maar ik kan het niet onder woorden brengen. Het is delicaat, dat is zeker.
En het is zo weer weg.
Ik wil schrijven. Ik heb een talent. Het is mijn goed recht dat te ontwikkelen zoals het ook mijn goed recht is het te vergooien. Ik wil het niet vergooien alleen om de reden dat ik dan wat anders moet verzinnen om de dag door te komen.
Ik vind literatuur magisch.
Ik wil goochelaar zijn.

Wat verwacht jij van het schrijven?
De Centrale bibliotheek heeft van mij evenmin boeken op de plank. Ik heb er nog geen geschreven, dat is dan ook weer zo. Jij hebt acht romans op je naam. Zou ik teleurgesteld zijn als ik dat zou hebben gepresteerd en ze mijn boeken niet in de collectie zouden hebben opgenomen? Ik weet het niet.
Ja, ik wil ook het applaus, de open doekjes, de bloemen en de zoenen van de rondemissen, maar ik weet ook: het verdampt. En krijg je het van 99 procent van de bevolking, dan staar je je blind op die laatste procent die jou nog niet in het hart heeft gesloten. Het zal nooit genoeg zijn als geluk afhankelijk is van instemming van de omgeving. Het is nooit genoeg.
Met roeien heb ik wedstrijden gewonnen, maar na een paar dagen bleek dat alles bij het oude was gebleven. Ik probeer daarvan los te komen door mijn opvattingen over eigenwaarde te wijzigen. Ik probeer niet vooruit te kijken. Doet een roeier toch al nauwelijks. Achteruit werken om voortgang te maken, schrijf jij. Ik heb roeien wel eens als ‘achterwaarts de toekomst tegemoet treden’ omschreven. Opgaan in het moment. De finish passeer je vroeg of laat toch wel.
Stiekem denk ik wel weer: hoe beter ik in het moment zit, hoe meer ik haal uit elke haal, des te sneller ik bij de finish ben. Win ik op de koop toe ook die wedstrijd nog.

Op slechte dagen vind ik dat die priester van de Agneskerk meer parade moet maken. Hij zou zichzelf hoger moet inschatten. Misschien de boel een lik verf geven, paar leuke meiden erbij die het geheel wat sjeu geven. Publiek stroomt toe.
Op andere dagen, denk ik: hij is tevreden in zijn oude, koude kerk.

Pikant detail. Jaloezie geboren uit angst stak bij me de kop op toen een jonge dichteres uit onze groep volop in de aandacht kwam te staan. Ze heeft net een bundel uit en daarna verscheen ze in het theater en was ze op de radio te horen. Die gaat het maken, dacht ik. Voor haar is er een mooi plekje onder de zon beschikbaar. Ik zag mijn eigen kansen afnemen: geen fonds, geen uitgever, geen inkomsten, geen zomerhuis. Maar angst is een slechte raadgever. Het maakt me zuur en bitter. Na een dag was het weg. Hannah, Amber, Revka, Sake, Luc, Felix, Jeroen, FERRY, laat 1000 bloemen bloeien.
Tommy Wieringa is geen familie. Zijn telefoon gaat vast vaak over. De mijne is als die van de jonge Konrád, maar het is een zegen, geen vloek. De dagen dat ik vaak word gebeld, zijn op één hand te tellen. En dan houd je nog vingers over. Ik kan me richten op mijn werk.

‘Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven.’ Ik wil in mijn geluk niet afhankelijk zijn van de goedkeuring van de wereld, maar ik wil ook geen roepende in de woestijn worden. Ik denk dat de oplossing simpel en razend lastig is: doe wat je denkt dat goed is. Doe dit met hart en ziel en zonder verwachtingen, dan ben je onaanraakbaar.

Er zit weer een wedstrijd aan te komen. Ik train er al maanden naar toe. Voorbereidingen op wedstrijden zijn als de koers van een oceaanstomer; om op het goede punt uit te komen, dien je ver vantevoren je koers te bepalen. Met die ene race in gedachten train ik, maak ik mijn kilometers, doe ik oefeningen, werk ik een schema af, ben in het krachthonk met gewichten in de weer, rek mijn spieren. Ik ben er zoet mee. Ik zie anderen op de club zonder doel voor ogen bewegen. Dat moeten zij weten, maar ik wil iets hebben om naar uit te kijken. Er moet wat op het spel staan.
Die race is als een publicatie. Het is naar buiten treden en mezelf verbinden met de omgeving. Met de billen bloot, laat maar zien. Je moet eraan geloven. Je bent kwetsbaar. Het is fantastisch en verschrikkelijk tegelijk. Je leeft.
Ik heb je wel eens verteld over oud-wereldkampioen Frans Göbel, bijnaam: De Keizer van de Amstel. Zijn vrouw heeft eens over hem gezegd: ‘Ik zie hem niet als sportman, maar als kunstenaar.’ Ik begreep lange tijd niet wat zij bedoelde, maar sinds enige tijd snap ik het: roeien is zijn expressievorm. Hij is bezig met iets groters. Hij kan het uiten via een skiff. Zijn opvattingen over het leven, concentratie, kracht, inspanning-ontspanning, balans, ritme komen op het water tot uitdrukking. Je kunt dat op papier doen, door te roeien of een brood te bakken.

Jan, ben je het met je hoofdpersoon Hendrik Cornelis eens als je schrijft: ‘Want al zijn maatschappijverachting ten spijt had ook hij, om zijn boek gepubliceerd te krijgen, bakzeil gehaald en zich gevoegd naar de eisen van diezelfde maatschappij.’

Ik beweeg me tussen twee polen: enerzijds onzeker – wie ben ik nu eigenlijk? – en anderzijds veel zelfvertrouwen. Welke rol schrijven daarin speelt, ben ik aan het onderzoeken.

Met een bijzondere groet,
ik hoop van je te horen,

Ferry Wieringa

Over de auteur

- Jeroen van Rooij schrijft. Onder meer 'De eerste hond in de ruimte' (roman, 2010), 'Het licht' (roman, 2012), poëzie in Parmentier en DW B, essays in nY, kritieken op De Reactor en lezingen in Perdu. Hij woont en werkt in Amsterdam.

Displaying 3 Comments
Have Your Say
  1. Kim Hombergen zegt:

    Wow Ferry,

    Bedankt voor het schrijven van deze bijzondere brief,
    Ik heb het gelezen alsof ik meegedreven werd op de cadans van je riemen.

    Met hartelijke groeten,

    Kim

  2. Esther zegt:

    Dag Ferry

    Prachtig! Alles krijgt glans als jij erover schrijft.

    Groet van E uit B.

    • je moeder. zegt:

      Ferry heb het gelezen super wat je al zo schrijft.

      Ik doe het je niet na,

      trotse moeder