Gepubliceerd op: donderdag 21 maart 2013

VersSpreken 12: De Babylonische spraakontwarring van Sybren Polet

In 1799 werd er in het Egyptische plaatsje Rosetta (nu El Rashid) een steen gevonden met een tekst in drie verschillende talen geschreven staat. De steen wordt de Steen van Rosetta genoemd, en bood de sleutel tot het ontcijferen van Egyptische hiërogliefen. In zijn bundel Donorwoorden uit 2010 nam Sybren Polet een gedicht op met dezelfde titel: Steen van Rosetta. Het gedicht is minstens zo vol als de Steen: de schepping, de Apocalyps, de taal, God, de relativiteitstheorie, de Verlichting, de toren van Babel, het Nihilisme, technologische vooruitgang, beeldcultuur, nieuwe media, en een online taalcursus. Het komt allemaal voorbij in Polets gedicht. En daardoor natuurlijk ook in het uitvoerige gesprek dat Rozalie Hirs, Frank Keizer, Matthijs Ponte en Joost Baars erover hadden in aflevering 12 van VersSpreken, de podcast met vier lezers en een gedicht. Er worden dingen ontcijferd en er ontstaan nieuwe mysteries. Natuurlijk klinkt er ook een voordracht, opgenomen tijdens een avond rondom Donorwoorden in het Amsterdamse Perdu. Wie het gedicht wil lezen, kan het hier downloaden (pdf).

Luisteren kan hier:

Displaying 2 Comments
Have Your Say
  1. RHCdG zegt:

    Ik weet niet waarom maar ik heb het helemaal uitgehoord. Misschien heb ik het desondanks gemist maar ‘wat u nihileert maakt u sterker’ bevat een dubbele verwijzing naar Nietzsche, nl. naar diens ‘Was mich nicht umbringt, macht mich stärker’ en naar zijn aankondiging van het nihilisme (na de dood van God). Beide vatten de kern van Polets gedicht voor mij samen. Voor Nietzsche was de mens geen doel, maar een brug; de Übermensch een overgangsfiguur die het mensdom zou overwinnen en een nieuw (‘Duizendjarig’) rijk zou binnenleiden. De oude mens (cf. ‘de oude playback-mens’) gaat daarmee ten onder, maar dat betekent niet dat het menselijke als zodanig sterft; het gaat in aangepaste (‘stärker’) vorm verder. Ik ken Polets werk niet uit mijn hoofd maar ik weet wel dat dit thema hem al heel lang bezighoudt: de mens niet als een gegeven gedacht maar als een creatuur die met behulp van techniek vatbaar is voor aanpassing. In dat opzicht lijkt me het gedicht niet ironisch en is de archaïsche toon gewoon gepast: het gaat om het plechtige moment waarop de mens een nieuwe fase binnentreedt.

    Op een ander niveau is de toon van het gedicht natuurlijk wel ironisch, nl. waar het gedicht mensen in het oog vat die zich willoos en kritiekloos klikkend overleveren aan de techniek. Het probleem is dat mensen daarmee hun eigenlijke menselijkheid – dwz het vermogen om in automatische processen in te grijpen, hier even pregnant als ironisch uitgedrukt in het geklik – afleggen en zelf onderdeel van de techniek worden. Op die manier wordt het menselijke niet sterker, maar inderdaad omgebracht, geannihileerd (en niet eens meer geassimileerd, zoals door de Borg!)

    Wat ik nog even kwijt wil over de bespreking is dat uit niets is gebleken dat het hier om een gedicht gaat. Geen woord over hoe de vorm ervan functioneert, of het rijm, de afbrekingen, inspringen, de regels wit. Voor mezelf noem ik het de ziekte van het regel-voor-regel lezen, alsof het om een stuk proza gaat. De samenhang in het gedicht, termen die met elkaar overeenstemmen, kortom alles wat de boel bij elkaar houdt en als zodanig een gedicht oplevert, wordt bij voorbaat opgeofferd aan die zogenaamde close reading, waarvan alleen de naam suggereert dat het om nauwkeurig lezen zou gaan. Ik kan jullie verzekeren dat de methode die reputatie historisch en ook anderszins niet heeft waargemaakt.

  2. […] draad niet kwijtraakt. En die draad is de vorm van het gedicht – niet de encyclopedie van de Versspreker. ‘Elk weten is al ingesneeuwd’, zegt de dichter ook […]