Gepubliceerd op: maandag 4 maart 2013

HET DEBUUT VAN WITTE RAAF tweede acte. Deel II

 

Ik neem plaats achter mijn bureau, schud de inktpot om en pak een vers schrift uit de la. ‘schema romeo’s vergissing’ vul ik in op het etiket en sla het eerste blad over zodat ik twee pagina’s tot mijn beschikking heb. Rekenschriften met rechthoekige ruitjes zijn mij heilig. Het strakke gelid van smalle kaders staat voor het vangnet dat de trapezewerker aanzet een nieuwe act in te studeren. Gelinieerd papier kán, maar is en blijft tweede keus: de afstand tussen de regels oogt grofmazig en zal tot reserve nopen; het blanco vel op zijn beurt jaagt hoogtevrees aan en slaat vervolgens elke creativiteit zo dood als een pier.

Ik schroef de dop van mijn Sheaffer en word de vertrouwde inktgeur gewaar. Romeo’s Vergissing, noteer ik in overdreven schools schrift. De titel bevalt me nog steeds. Overgenomen uit een recensie van een encyclopedie voor medische eponiemen; het is, met dank aan Shakespeare, in Angelsaksische ziekenhuizen de gangbare aanduiding geworden voor ‘De uit schijndood herrezen patiënt’. De titel dekt de lading van mijn verhaal voor honderd procent, maar intuïtief was mij vanaf het begin duidelijk dat ik mijn hoofdpersoon beter geen Romeo kon dopen. Hoe dan wel zal nog moeten blijken en dus zal vooralsnog de initiaal moeten volstaan. Ik schrijf de R er een beetje krullerig onder. DRRRR! Nee, een enkele R en een punt is genoeg; geen D ervoor. DRRRING! Alleen de R! Zonder die … Nu pas dringt tot me door dat het geluid is; een bel − MIJN bel − wat tot me doordringt. Uit m’n hum trek ik het halletje de deur open; ik heb mijn plaats achter het bureau nog niet ingenomen of een a-ritmisch gestommel op de trap leidt mijn aandacht alweer af. Wat is daar in hemelsnaam gaande?! Of iemand een of ander groot voorwerp van onhandig formaat naar boven aan het zeulen is…

‘Tadââââââââm!’ Als ik op kijk staat er een fiets de keuken; een hand houdt hem bij het achterwiel overeind. Niet zomaar een fiets, een nagelnieuwe Bianchi. Ik laat mijn pen vallen en kom aarzelend overeind. Wat dit nou weer voor grap moet wezen…

‘Oogverblindend niet!’ Aan de hand blijkt mijn broer Jeroen vast te zitten; grijnzend van oor tot oor springt hij te voorschijn en licht de fiets aan twee pinken van de vloer. ‘Negen kilo, schoon aan de haak.’

‘Je gaat me toch niet vertellen dat je die nieuw gekocht hebt?!’ Met open mond loop ik naar hem toe.

‘Jawel, net bij Lohman.’

‘Is dat dan niet een tikkeltje duur?!’

‘Al vier jaar in de handel, heeft in de etalage gestaan, vandaar; plus dat ik …’

‘Je wist natuurlijk dat ik je oude fiets over zou nemen,’ onderbreek ik hem. Dat zijn door mij zo fel begeerde mintgroene Koga Myata nu eindelijk binnen mijn bereik komt, bezorgt me kippenvel.

‘Jawel maar …’

‘Je hebt hem toch niet in de prak gereden?!’

‘Nee nee.’ Jeroen laat zijn aanwinst op zijn banden stuiteren en vermijdt me aan te kijken. ‘Gewoon een goeie deal weten te sluiten. Een hele goeie…’ voegt hij er peinzend aan toe terwijl hij de fiets met overdreven precisie tegen de boekenkast plaatst. ‘…maar helaas voor jou was de groene Koog bij de koop inbegrepen,’ bekent hij zich omdraaiend. ‘Daarom niet getreurd!’ Hij duikt het halletje in en drukt me terugkerend ‘Tadââââââââm!’ een donkerbruin frame in handen. ‘Voor jou. Geheel en al grateloos.’ Het duurt even eer ik in het kader zijn uitgeklede eersteling herken, een toerfietsje dat hij in zijn begintijd van spatborden ontdaan bereed. Jeroen somt op. ‘Ook een Koog. Semi koersmodel, ideaal voor polderwerk. Die lugs. Kwaliteit, hoor. Onverslijtbaar. En moet je het lakwerk zien, nog geen krasje op.’

Zwijgend zet ik het frame ondersteboven tegen een tafelpoot.

‘Alleen dat oude trapstel kreeg ik er met geen mogelijkheid af,’ wijst hij. Ooit gevonden in de werkplaats bij de lasapparatuur van Pa. Een wonder dat het paste. Gigantisch verzet. Moet je al die tandjes zien!’

Over de auteur

- (1954) realiseerde een tiental toneelstukken en filmscenario’s. In 1995 verscheen bij Veen zijn debuutbundel Het slinkende papier. Later volgden de roman Passage (Veen, 2000) en een als ‘vrije oefening’ omschreven werk van autobiografische fictie, De cultus van het Lijden (De Arbeiderspers, 2006). In 2010 verscheen de roman Grand mal (De Arbeiderspers). In november 2012 verscheen bij het balanseer zijn poëzie onder de titel Schedelmoer & maatpak.