Gepubliceerd op: zondag 24 februari 2013

VersSpreken 11: Antjie Krog is ’n vry fokken vrouw

Slingers, klippen, kliffen en koperkleppen: in de elfde aflevering van VersSpreken buigen Rob Schouten, Hélène Gelèns, Joost Baars en Matthijs Ponte zich over een titelloos gedicht van Antjie Krog en spreken over baren, de glibberigheid van de Afrikaanse taal, maatschappelijke ongelijkheid, boeren en ’n vry fokken vrouw.

Deze opname is gemaakt tijdens de Nacht van de Poëzie, en gepubliceerd door Uitgeverij Rubinstein op de CD-verzameling Ode aan de Nacht. De vertaling is van Robert Dorsman en werd opgenomen in Wat de sterren zeggen, een verzameling gedichten die verscheen bij Uitgeverij Podium.


__

ek staan op ’n moerse rots langs die see by paternoster
die see slat slingers in die lug
liggroen skuim
onverskrokke kyk ek elke donnerse brander
in sy gut voor hy breek
die rots sidder onder my sole
my bo-beenspiere bult
my bekken smyt die aangeleerde gelate knak uit haar uit
se moer ek is rots ek is klip ek is duin
helder sing my tiete ’n koperklepgeluid
my hande pak moordbaai en bekbaai
my arms skeur ekskaties bo my kop:
ek is
ek is
die here hoor my
’n vry fokken vrouw

_

ik sta op een oerrots aan de zee bij paternoster
de zee slaat slingers in de lucht
lichtgroen schuim
onverschrokken kijk ik elke donderse golf
in zijn pens voordat hij breekt
de rots siddert onder mijn zolen
mijn bovenbeenspieren spannen zich
mijn bekken ontdoet zich met geweld van de aangeleerde gelaten knak
schijt aan alles ik ben rots ik ben steen ik ben duin
helder zingen mijn tieten een koperklepgeluid
mijn handen pakken moordbaai en bekbaai
mijn armen scheuren extatisch boven mijn hoofd:
ik ben
ik ben
de here hoort mij
een vrije vrouw verdomme

Displaying 7 Comments
Have Your Say
  1. Mooie analyse. Een verklaring voor de inzet van het woord ‘duin’ schuilt mogelijk in de klankverwantschap met ‘skuim’, ‘uit’ en ‘koperklepgeluid’. Daarnaast denk ik dat Krog ‘duin’ gebruikt als contrastbeeld (of antithese) voor de woorden ‘rots’ en ‘klip’, die daardoor misschien nog wel harder en krachtiger worden.

  2. In het gesprek gaan we inderdaad maar weinig op de sterk assonerende aspecten van het gedicht in. Die spelen ongetwijfeld een cruciale rol in de woordkeuze. In haar voordracht komt dat ook nadrukkelijk naar voren.
    Om heel stil van te worden trouwens, zo indrukwekkend en krachtig, die voordracht van Krog.

  3. Klankmatig zit het gedicht ontzettend goed in elkaar. Een fraaie alliteratie is bijvoorbeeld ‘bo-beenspiere bult’, waarbij ‘bult’ minstens refereert aan ‘lug’ in de tweede regel. Ook in die regel maakt Krog trouwens gebruik van letterrijm: ‘see slat slingers’. En ja, de voordracht is zeer indrukwekkend.

  4. Het enige minpuntje van dit gedicht is inderdaad het gebruik van het woord ‘ekskaties’. Ik vraag mij af waarom Krog die toestand zó expliciet verwoordt, terwijl ze elders (terecht) vertrouwt op de suggestieve kracht van haar beelden en de muzikaliteit van de taal. Conform het idee van ‘show, don’t tell’ zou je die woordkeuze zelfs als een ‘beginnersfout’ kunnen aanmerken. Maar misschien dat ze dit woord heeft gekozen vanwege de religieuze dimensie, die in dit gedicht nadrukkelijk aan bod komt. Ik denk aan pakweg de extase van de zelftranscendentie, die in de analyse als een soort existentiële geste wordt geduid.

  5. Joost Baars zegt:

    ‘Ekskaties’ is inderdaad over the top. Maar volgens mij is dat helemaal de bedoeling. Het is grootse ironie. Omdat ze in het gedicht inderdaad op zoek is naar een extase, naar boven álles uit stijgen, en tegelijkertijd van de onmogelijkheid daarvan doordrongen is, en meer nog van het tekortschieten van het gebaar. Het woord zegt dus aan de ene kant precies wat het zegt: extase. En aan de andere kant bekijkt de dichter zich van een afstandje: nou nou, poe poe, extase…

  6. Ha Joost, je kunt het woord inderdaad als ironische zelfrelativering lezen, maar die lectuur verandert de sfeer en toonaard van het gedicht aanzienlijk. Gelet op de retoriek in het gedicht zat ik zelf meer te danken aan een filippica of een martiaal gebed (God is haar getuige). Het lyrisch ik is, zo komt me voor, eerder woedend en strijdbaar dan ironisch en relativerend. Deze vrouw laat niet met zich sollen. Ze heeft schijt aan alles, en bindt onverschrokken de strijd aan met allerhande cultureel-maatschappelijke geplogenheden. Zelfs de natuur moet het ontgelden: ze scheurt moordbaai en bekbaai extatisch aan stukken.

  7. Rienk Mebius zegt:

    Paternoster is een kustplaats in de Weskaap.