Koekhappen
Waarom zijn Nederlandse dichters toch zo braaf? Dat vroeg Anton de Goede zich gisteren af in zijn cultuurrubriek in het radioprogramma Villa VPRO. Tussen hem en de presentatrice ontspon zich een wonderlijk gesprek dat lastig te resumeren is. Maar het komt er zo’n beetje op neer dat vroeger, toen Gerrit Komrij en Louis Lehmann nog leefden, alles beter was. In die dagen namen dichters tenminste nog een buitenpositie in van waaruit ze de wereld meedogenloos fileerden. En uiteraard spaarden ze ook elkaar niet, die eenzame, getourmenteerde zielen.
Tegenwoordig schuiven dichters aan bij De Wereld Draait Door, bekleden ze allerlei erefuncties en bejubelen ze bij toerbeurt het vorstenhuis. Ook doen ze vrolijk mee aan een gesponsord evenement als de Poëzieweek (veel te lang volgens De Goede), waar ze in perfecte harmonie naast elkaar optreden. Waar is het vuur gebleven, de vileine inbreng, het engagement? De gesprekspartners wisten het ook niet.
Gelukkig zijn er positieve uitzonderingen te noemen. Erik Bindervoet, die al evenzeer vreest voor plichtmatige gezapigheid onder dichters, droeg het gedicht ‘Kropland’ voor, afkomstig uit zijn jongste bundel De mond van de waarheid. Zoals u al vermoedde, betreft het een zoveelste (overigens niet ongeestige) parodie op Rutger Koplands evergreen ‘Jonge sla’. Bindervoet kon het gedicht evenwel niet live in de studio reciteren, omdat hij op tournee is in het kader van, jawel, de Poëzieweek.
De omstandigheden. Die zijn het. Je moet een CV opbouwen als dichter. Je moet van de daken schreeuwen dat je succes hebt. Je werkt je op via een literair prijzencircus of via een slamsysteem naar het NK van kampioenen. We conformeren ons aan het systeem dat zolang succesvol was. Groeien en groeien. Nu nog is er geen verzet. Wij volgen, wij leiden niet. Tenzij je wel in de marge van de grote literatuur vertoeft. Het doet met wat je hebt. Op de grond stampt en een feest bouwt met de woorden. Omdat er in je habitat geen zier om literatuur gegeven wordt. ook niet in een stad die bedekt is met gedichten. Een burka die de schijn verhult van onverschilligheid.
Stadsverarming
Ik woon in een schamele stamelstad
waar cultuur stampt en woedt op de beats
van Armin van Buuren waar wethouders
zwijgen van zoek het maar uit en de dichters
al dood zijn voor hun woorden geboren ik
zeg noch het spuug van mijn tong krijg je
noch geen dank van mijn stem laffe honden
die blaffen en grommen naar alles wat neigt
naar de kunst van het leven naar de kunst
van de stilte in stegen in straten een achteraf
feest waar gitaren en stemmen zacht zingen
waar kaarsen ’s nachts branden en wijn in
de glazen en vlammen in ogen wij doven niet
voor de doven wij doven niet voor de doden
wij leven ons leven geloven in dingen geloven
in kunst.
Martin M Aart de Jong
http://martindicht.blogspot.nl/2013/02/stadsverarming.html