Gepubliceerd op: vrijdag 8 februari 2013

Intellectual rumour

 

Hoe groot is de invloed van de Franse cultuursocioloog Pierre Bourdieu (1930-2002) op het literaire discours van de afgelopen drie decennia? Die prangende vraag kan iemands nachtrust behoorlijk verstoren. Gelukkig geeft hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde Jos Joosten antwoord in het laatste nummer van het tijdschrift Internationale Neerlandistiek. Althans, hij wil geen definitieve conclusies trekken uit zijn kwantitatieve verkenning, maar stuurt aan op diepgaand (kwalitatief) onderzoek om Bourdieus rol in de neerlandistiek adequaat vast te kunnen stellen.

(Waarom is Bourdieu al dat academisch gecijfer waard? Welnu, Bourdieu schonk ons de veldtheorie, die vele literatuursociologen en neerlandici diepgaand heeft beïnvloed. Hij beschouwt een maatschappelijk veld als een competitief systeem dat sociale fenomenen vormgeeft en reguleert door intrinsieke regels en opvattingen. Binnen zo’n veld vindt tussen de spelers een permanente, deels onbewuste machtsstrijd plaats. Wie zijn tegenstrevers wil domineren, moet symbolisch kapitaal (status, prestige, autoriteit) zien te verzamelen. De hoeveelheid hangt af van het specifieke veld waarin je je beweegt, waarbij zij opgemerkt dat de velden wel onderscheiden kunnen worden, maar niet strikt gescheiden: ze vertonen overlap. Net als in het domein van bijvoorbeeld de politiek of dat van de economie zijn in het veld van de literatuur allerhande duistere machtsmechanismen aan de gang, zoals uitsluiting en onderdrukking. Iedere schrijver, of hij het nu zelf beseft of niet, voert een voortdurende strijd om de eigen poëtica onder de aandacht van het publiek te krijgen. Zelfs wanneer een auteur zijn intrek neemt in de spreekwoordelijke ivoren toren, kan hij zich niet volledig aan het krijgsgewoel onttrekken. Die ogenschijnlijk neutrale positie houdt slechts de literatuur-ideologische status-quo in stand. Dat lijkt ergens in te druisen tegen het humanistisch aura dat literatuur traditioneel omwolkt. Maar in principe kan iedereen een eigen machtspositie opbouwen, en weerwerk bieden aan de – uiteraard onrechtvaardige – powers that be.)

Misschien is Bourdieus aanwezigheid binnen de moderne neerlandistiek zelfs nog wel groter dan uit het cijfermateriaal blijkt. In wetenschappelijke studies en papers komen zijn ideeën vaak ook terloops of impliciet ter sprake. Laat ik, tot besluit, Joosten citeren die Bourdieu citeert:

In fact, what circulates between contemporary philosophers, or those of different epochs, are not only canonical texts, but a whole philosophical doxa carried along by intellectual rumour – labels of schools, truncated quotations, functioning as slogans in celebration or polemics – by academic routine and perhaps above all by school manuals (an unmentionable reference), which perhaps do more than anything else to constitute the ‘common sense’ of an intellectual generation. Reading, and a fortiori the reading of books, is only one means among others, even among professional readers, of acquiring the knowledge that is mobilized in reading.

Over de auteur

- (1978) is dichter, hoofdredacteur van Parmentier en lid van de redactieraad van DW B. Daarnaast is hij medeoprichter en redacteur van het platform voor literaire kritiek De Reactor, het literair weblog Ooteoote en uitgever bij Perdu.

Displaying 8 Comments
Have Your Say
  1. Beste Arnoud,

    een interessante post, bedankt voor het signaleren, al vind ik het artikel van Joosten teleurstellend. Het is zo ongeveer het tegendeel van alles waar Bourdieu voor staat. Ik lees (en herlees) op het moment Bourdieu uit belangstelling voor de reflexiviteit in zijn werk, vandaar ook deze reactie.
    Reflexiviteit was voor Bourdieu een kernthema. Vanaf het begin van zijn eigen werk onderzocht hij de manieren waarop individu en maatschappij, habitus en veld verweven zijn. Op z’n minst vanaf 1982, toen hij zijn inaugurale rede ‘Leçon sur la leçon’ noemde, is zijn werk nadrukkelijk doortrokken van het thema reflexiviteit, met titels als ‘Science of science and reflexivity’ en ‘Argumenten voor een reflexieve maatschappijwetenschap’. Ook ‘De regels van de kunst’ is van het thema doortrokken. Bourdieu begint zijn onderzoek naar ‘wording en structuur van het literaire veld’ niet voor niets met een ‘Proloog: Flaubert analyseert Flaubert’. Bourdieu verzette zich tegen de gangbare dualistische tegenstellingen als existentialisme versus structuralisme, humanisme versus marxisme, maar ook filosofie versus sociologie, en zelfs: literatuur versus sociologie; niet voor niets presenteert hij in ‘De regels van de kunst’ Flauberts ‘Leerschool der Liefde’ als een sociologische roman . ‘Distinction’, Bourdieu’s sociologische hoofdwerk, is behalve sociologie ook een kritiek op Kant’s ‘Kritik der Urteilskraft’, dus filosofie. Vergelijk ook de manier waarop Bourdieu in ‘Pascalian Meditations’ foetert over de ‘scholastische’ gewoontes in de academische wereld om naar willekeur tweedelingen te maken. Om het nog ingewikkelder te maken: Bourdieu’s sociologie is vaak ook culturele antropologie.
    Best mogelijk dat Joosten dat allemaal heel goed weet, maar de manier waarop hij in zijn ‘kwantitatieve verkenning’ te werk gaat wijst er niet op. Eerst maar eens tellen, dan pas nadenken, is het devies. Dat lijkt me geen sociologie, maar boekhouden, en slecht boekhouden op de koop toe. Ik geef vier bedenkingen.
    1) Kun je de publicaties van Bourdieu simpelweg tellen en zijn hele ‘mer à boire’ van publicaties op die manier overzichtelijk maken? Waar blijft dan het collectieve werk, zoals ‘The Weight of the World’, van Bourdieu met maar liefst 19 co-auteurs? Hoe vaak publiceerde Bourdieu eigenlijk samen met anderen? In hoeverre is Bourdieu’s werk verweven met dat van andere sociologen uit zijn onderzoeksgroep, andere auteurs in zijn tijdschriften? Wat is de invloed van de tijdschriften die Bourdieu leidde of oprichtte, ‘Actes de la recherche en sciences sociales’ en ‘Liber’? Van zijn optredens op tv, de filmdocumentaire over zijn werk? Ik heb hier zelf geen antwoord op, en houd me aanbevolen als iemand me een een goed artikel daarover kan aanraden. Maar het lijken mij vragen die je moet stellen voordat je gaat tellen.
    2) Bourdieu was geen literatuursocioloog of literatuurwetenschapper, wel een wetenschapper die zich verzette tegen de vaste verkaveling van disciplines, smaken en onderzoeksterreinen. Om zijn invloed te kunnen beschrijven zou je daarom verder moeten kijken dan Neerlandistiek, literatuurwetenschap en sociologie, naar de hele santekraam van mens-, geestes-, cultuurwetenschappen en misschien ook nog daarbuiten, bijvoorbeeld naar pogingen om reflexieve televisieprogramma’s te maken. (Ik heb zelf in “We are the noise between stations”, mijn proefschrift, een poging gedaan om reflexief en los van de verkaveling te werken. Het is moeilijk, maar niet onmogelijk.) En als achtergrond om de Nederlandse receptie van Bourdieu mee te vergelijken zou misschien de Franse receptie onmisbaar zijn, geschikter zijn dan de Japanse, die Joosten er in grafiek 3 als geintje even bij haalt. (Ik vond in The Guardian een artikel uit 2012, vertaald uit Le Monde, waarin wordt beweerd dat Bourdieu’s invloed eerder toe- dan afneemt: “A decade after his death, French sociologist Pierre Bourdieu stands tall. Bourdieu’s ideas are making a comeback in education and can be found across the social sciences and the arts.” Zie: http://www.guardian.co.uk/world/2012/feb/21/pierre-bourdieu-philosophy-most-quoted. )
    3) De keuze om verwijzingen van sociologen naar Bourdieu’s hoofdwerken niet mee te tellen, omdat ze standaardvermeldingen lijken te worden (p. 228) is raadselachtig. Is de standaard niet relevant? Hoe is besloten wat meetelde en wat niet, en waarom? Tellen kan zin hebben als je er willekeur mee vermijdt, maar dit is tellen op willekeurige grondslag. “Er moest enige indicatie zijn dat Bourdieu’s opvattingen een werkelijk referentie- of afzetpunt waren in een onderzoek”, is alles wat Joosten erover schrijft, en dat lijkt me volstrekt onvoldoende. Onreproduceerbaar nattevingerwerk.

    4) Joostens artikel bestaat goeddeels uit telwerk. Dat is gedaan door een studentassistente, maar zij is geen eerste of tweede auteur, ze wordt enkel in een noot genoemd, en nog niet eens in de eerste. En dat in een artikel waarin dit telwerk door Joosten “de beste literair-empirische traditie” wordt genoemd. Deze academische habitus, waarin alle krediet (symbolisch kapitaal, straks misschien onderzoeksgeld) naar de hoogleraar gaat, lijkt me moeilijk te rechtvaardigen.
    Ten slotte: Joostens indeling van Bourdieu’s werk in drie opeenvolgende Bourdieus is onbeholpen. Scholastisch, zou Bourdieu geschreven hebben. Het artikel lijkt een sollicitatie te zijn naar geld voor verder, ‘kwalitatief’ onderzoek. Ik zou zeggen: laat dat secundaire onderzoek naar secundair onderzoek maar zitten, en geef het geld aan goede vertalers die daarmee een aantal hoofdwerken van Bourdieu in het Nederlands kunnen vertalen: allereerst ‘Distinction’, dan wat mij betreft ‘La Misère du Monde’ en ‘Méditations Pascaliennes’.

    • Beste Sytze Steenstra, dank voor je uitgebreide reactie op mijn signalering van de kwantitatieve verkenning van Jos Joosten.

      Het werk van Bourdieu speelt een zeer belangrijke rol in het literatuurwetenschappelijke onderzoek en denken van Joosten. Niet voor niets valt in de eerste zin van zijn inaugurele rede, ‘Niet wat de criticus moet, maar wat hij doet’, de naam van de Franse socioloog. In de literatuuropgave van deze rede ontbreken titels als Leçon sur la leçon, Les règles de l’art, Questions de sociologie en Esquisse pour une auto-analyse niet. Daarnaast is hij een van de redacteurs van Snijvlakken van de literatuurwetenschap van de betreurde Hugo Verdaasdonk, die eveneens sterk door Bourdieu beïnvloed was. En ook in Joostens laatste boek, Misbaar. Hoe literatuur literatuur wordt, passeert Bourdieu meer dan eens de revue. Het is, denk ik, eerder aan Joosten om in te gaan op je vragen en opmerkingen, maar ik kan er wel iets over zeggen.

      Het lijkt me problematisch om de invloed van een wetenschapper louter en alleen te bepalen op basis van het aantal verwijzingen dat je tegenkomt in academische publicaties. Er is, voor zover ik weet, geen objectieve norm beschikbaar aan de hand waarvan je kunt zeggen dat de rol van wetenschapper X of Y in het discours significant groot, klein of gemiddeld is. Dan zou je een overzicht moeten maken van álle wetenschappers, die in een bepaalde periode hebben gepubliceerd over een afgebakend onderwerp. Dat lijkt me, zowel praktisch als methodologisch, niet haalbaar. Het is overigens wél interessant om te zien hoe de theorie van Bourdieu inmiddels gemeengoed is geworden: termen als ‘veld’, ‘habitus’, ‘kapitaal’, ‘distinctie’, enzovoorts kom ik geregeld tegen in de meest uiteenlopende publicaties, zonder dat de bron daarvan expliciet vermeld wordt.

    • Jos Joosten zegt:

      Veel zin om te reageren op het partijtje symbolisch geweld van Sytze Steenstra heb ik niet, als ik vaststel hoe hij op basis van – al dan niet bewust – slecht lezen onder zijn punt (4) meteen maar mijn “academische habitus” in twijfel trekt en stelt dat alle “krediet naar de hoogleraar gaat”. Inderdaad: in voetnoot twee bedank ik mijn studentassistente Margreet Pel voor het telwerk in de drie neerlandistische tijdschriften (dat doe ik uiteraard niet in de eerste noot, maar op de plek waar het in de lopende tekst bij die noot ook om gaat). Dat betreft een onmisbaar, maar klein onderdeel van al mijn telwerk, dat ik voor het overige geheel en al alleen verricht, ingevoerd en geanalyseerd heb.
      Het is sinds Diederik Stapel erg gemakkelijk prijsschieten geworden op wetenschappers. Ik heb geen zin om in debat te gaan met mensen die gemakzuchtig meesurfen op die populistische hype.

  2. Mijn interesse gaat uit naar Bourdieu en die wat mij betreft voorbeeldige en inspirerende reflexiviteit. Liever dan terug te schelden tegen Joosten heb ik op m’n eigen blog een poging gedaan die reflexiviteit te karakteriseren (http://sytzesteenstra.wordpress.com/2013/02/25/de-reflexiviteit-van-pierre-bourdieu/) en uit te leggen waarom de versie van Joosten, net als die van Maarten Doorman of Carel Peeters, me in vergelijking daarmee zo teleurstelt. (http://sytzesteenstra.wordpress.com/2013/03/20/pierre-bourdieus-reflexiviteit-hoe-er-in-nederland-mee-wordt-omgegaan/)

    • Beste Sytze Steenstra, dank voor uw reactie en de links naar de Bourdieu-artikelen op uw (lezenswaardige) blog. De beide stukken heb ik inmiddels met belangstelling gelezen. Ze vormen een mooie aanvulling op het debat over het denken van Bourdieu, waarin reflexiviteit inderdaad een cruciale rol speelt.

  3. Frank Keizer zegt:

    Meer over Bourdieu in de neerlandistiek hier:
    http://www.dereactor.org/delaatstestelling/detail/lets_talk_about_text_baby/

  4. Jos Joosten zegt:

    Geachte heer Steenstra,

    nu wordt het me toch een beetje te gek! Mijn weigering me te begeven in een discussie die mij in principe zeer interesseert (zelfs al gaat die discussie voornamelijk over stukken die door u op internet bijelkaar geharkt zijn). Het gaat erom dat u mij – door een al dan niet bewuste mislezing van mijn tekst – valselijk beschuldigt van misbruik van mijn positie, zonder enige grond mijn “academische habitus” in twijfel trekt en doet alsof ik anderen mijn onderzoek laat doen en zelf met de eer ga strijken. Ik weet hoe Bourdieu uw stategische demarches zou interpreteren, maar ík heb geen zin om op die basis van slecht lezen en kwade wil van gedachten te wisselen.

  5. Jos Joosten zegt:

    …laatste zin moet zijn: “Ik weet NIET…” etc. (Hoewel de huidige versie natuurlijk ook boeiend is).