Gepubliceerd op: vrijdag 1 februari 2013

Haast

Door Gijsbert Pols en Arnoud van Adrichem

De laatste tijd kunnen filosofen van linkse signatuur rekenen op stevig commentaar van laaglandse recensenten. Zo schreef Kees ’t Hart in De Groene Amsterdammer een kritische recensie over de door Joost de Bloois en Ernst van den Hemel samengestelde en ingeleide reader Alain Badiou. Inesthetiek: filosofie, kunst, politiek. Ook Frank Vande Veire toonde zich op De Reactor uiteindelijk weinig positief over het filosofisch project van Badiou. Beide critici ergeren zich vooral aan Badious communisme van de Idee. Volgens hen besteedt de Franse filosoof te weinig aandacht aan de gruwelpraktijken die onder de vlag van het communisme plaatsvonden. Sterker, daar zou hij veel te gemakkelijk over heen stappen.

Ook Carel Peeters sluit zich aan bij deze critici. Hij richt zich nu eens niet op Badiou, maar op diens wijsgerige sparringpartner Slavoj Žižek, de even verguisde als bejubelde socioloog, filosoof, psychoanalyticus en cultuurcriticus uit Slovenië.

In Vrij Nederland besprak Peeters Marc de Kesels monografie Žižek. Daarin portretteert hij De Kesel als een Žižek-adept, die zijn boek in de eerste plaats schreef omdat de Sloveense filosoof momenteel en vogue is. Natuurlijk is het altijd goed om kritisch te reflecteren op filosofische modeverschijnselen (hoewel Badiou en Žižek al jaren actief zijn), maar dat ontslaat de criticus natuurlijk nog niet van de plicht om zich intellectueel tot de filosoof te verhouden. Integendeel zelfs. Anders dan ’t Hart draagt Peeters evenwel nauwelijks argumenten en voorbeelden aan. Hij lijkt weinig behoefte te voelen om Žižeks werk op actualiteitswaarde te proeven, maar karakteriseert diens afkeer van het casinokapitalisme simpelweg alsof die geen aardbeien lust.

Maar is het, zo vragen wij ons af, inmiddels niet eens tijd om de generieke ideeën van het communisme van Marx kritisch te heroverwegen? Kan de emancipatiegedachte die daaraan ten grondslag ligt niet ook vruchtbaar zijn voor onze eigen maatschappij, waarin het geloof in het kapitalistische fantasma ondanks de crisis nauwelijks aan kracht heeft ingeboet?

Natuurlijk moet men zich niet blind houden voor de systematische misdaden die uit naam van het communisme zijn gepleegd. Dat zou bespottelijk zijn. Het punt is nu: dat doet Žižek ook niet. Uit eigen ervaring weet hij maar al te goed welke gevaren er op de loer liggen: hij was in het communistische Joegoslavië dissident. Net als Badiou probeert hij in zijn denken te ontstijgen aan de retoriek van de koude oorlog en het postideologische vertoog van de tijd erna, en daar is ook wel reden toe.

Een ander terugkerend verwijt is dat Badiou en Žižek niet transparant schrijven, en dat die vermeende duisterheid moet verbloemen dat ze in feite niks te melden hebben. Hun veelal kritiekloze interpreten en commentatoren maken het er natuurlijk niet beter op. Zij zouden er zelfs voor zorgen dat de verwarring alleen maar groter wordt. Maar die intransparantie wordt door Peeters niet op een overtuigende manier aangetoond. Zeker, in zijn cultuurkritiek maakt Žižek graag en gretig gebruik van paradoxale omkeringen, maar die basisstrategie weet hij doorgaans op een zeer heldere en scherpe wijze te articuleren (iets wat mede zijn succes verklaart).

Peeters rept zich alweer naar het volgende onderwerp, en maakt zich vrolijk over het gebruik van schimmige religieuze metaforen in Žižeks werk. Maar wie een tel langer nadenkt zal in diens uitspraak dat het christendom de religie van de dood van God is weinig wereldschokkends of paradoxaals ontdekken. Velen hebben op de basisschool al geleerd dat Christus aan het kruis stierf. En waarom toch steeds die kramp als het christendom ter sprake komt? Heeft die tweeduizendjarige traditie ons niet gemaakt tot wie we nu zijn? En mag daar dan niet over nagedacht worden? In zijn monografie beschrijft De Kesel Žižek als een strijdbaar atheïst, die niet pleit voor het behoud van de Kerk als instituut (allesbehalve zelfs), maar zich sterk maakt voor het behoud van het christelijk gedachtegoed.

Daarnaast wordt het denken van Badiou en Žižek nogal eens bestempeld als achterhaald. Na de jaren zestig (Foucault en zo) is er weinig nieuws meer onder de zon, zo lijkt de teneur. Over de Arabische Lente, de protesten in Griekenland en Occupy, bewegingen die op Žižeks sympathie konden rekenen, merkt Peeters op dat ze niet eens tot het begin van een positieve ontwikkeling hebben geleid. Een haastig oordeel, dat mensen die zich blijkbaar niet storen aan de huidige politieke impasse, veel te gemakkelijk zit.

 

Over de auteur

- (1978) is dichter, hoofdredacteur van Parmentier en lid van de redactieraad van DW B. Daarnaast is hij medeoprichter en redacteur van het platform voor literaire kritiek De Reactor, het literair weblog Ooteoote en uitgever bij Perdu.