Gepubliceerd op: vrijdag 14 september 2012

The Zone

(foto: Михаил Борисов)

In memoriam Arkadii Dragomoshchenko, 1946-2012

Deze week werd bekend dat de Russische schrijver Arkadii Dragomoshchenko is overleden. Erg oud is hij niet geworden, 66 jaar slechts, maar hij heeft een schitterend oeuvre achtergelaten dat tot het allerbeste behoort van wat de hedendaagse Russische literatuur te bieden heeft. Onvermoeibaar en compromisloos dichtend en denkend stond hij terecht bekend als de ware erfgenaam van futuristen als Velimir Chlebnikov en Vladimir Majakovski. In de jaren tachtig bracht zijn samenwerking met de Amerikaanse L=A=N=G=U=A=G=E-dichteres Lyn Hejinian hem onder de aandacht van de internationale leesgemeente. Ze vertaalden elkaars werk en werkten samen in een groot aantal kunstprojecten, zoals de film Letters Not about Love (1997), waarin hun intense persoonlijke en poëtische relatie wordt onderzocht.

In 2006 ontmoette Jan Lauwereyns Dragomoshchenko in Sint-Petersburg (Leningrad). Hij trok enkele dagen met hem en zijn vrouw op en stuurde mij een enthousiaste mail over zijn belevenissen. Een week later ontving ik een pakje met daarin een exemplaar van Chinese Sun (1997), Dragomoshchenko’s magnum opus, dat in 2005 in het Engels werd vertaald door Evgeny Pavlov en verscheen bij Ugly Duckling Presse. Op het begeleidende briefje stond: ‘Mon copain, lees dit boek, Jan’. Na lezing van de eerste pagina’s van dit vreemde, beweeglijke proza sloeg ook bij mij de vonk over (ik ontleende aan het boek het motto van mijn debuutbundel Vis) en we besloten om samen een essay over het werk van Dragomoshchenko te schrijven. Dat essay vond zijn weg naar ons boek Stemvork (IJzer, 2010). Bij wijze van ode aan de Russische grootmeester hieronder enkele, licht bewerkte fragmenten uit deze duoproductie.

I

Arriveren, of binnenkomen in een boek waarvan je meteen weet dat het speciaal voor jou geschreven is: bestaat liefde op het eerste gezicht? Geen schok der herkenning of van het telaat, maar een plots opwellend, haast fysiek verlangen om een boek met huid en haar op te vreten, een onstilbare hunkering naar een totale eerste kennismaking, die het midden houdt tussen woede en wellust. We doelen op de terreur van het niet-snel-genoeg, van alle kleren in één keer uit. Zo’n overweldigende leeservaring overkomt je hooguit een paar keer in je leven. Het overkwam ons bij een op het eerste gezicht nogal onooglijk tekstje dat we op internet troffen. Het is afkomstig uit Phosphor (1993), en het is geschreven door Arkadii Dragomoshchenko en vertaald door Lyn Hejinian en Elena Balashova.

De eerste zinnen ervan slaan je meteen knock-out: ‘Denkpatronen vloeien voort uit een herschikking van de plaatsen waarop de blik valt. Ja, waarschijnlijk heb ik gelijk.’ Dit is te dicht bij huis, je gedachten ontsporen, je kunt niet verder lezen. Het klinkt als de eerste alinea van een essay dat je nog moet schrijven, ‘denkpatronen’, ‘herschikking’, ‘plaatsen waarop de blik valt’. Hoe komt hij daar zomaar op? En meteen dat dubbelhartige, iets hardop zeggen, naar jezelf luisteren, nagaan of je het eens bent met jezelf, ‘Ja, waarschijnlijk heb ik gelijk.’

We gaan naarstig op zoek naar meer en krijgen een roman te pakken, Chinese Sun (2005), volgens velen Dragomoshchenko’s magnum opus. Sommige Russische critici brengen het boek in verband met de prozagedichten van bijvoorbeeld Aleksandr Blok, Boris Pasternak en Osip Mandelstam, terwijl andere recensenten, zoals Aleksandr Skidan, spreken van een paradigmawisseling, van een roman die nieuwe leesconventies schept. We slaan het boek open op bladzijde 65 en maken een eerste, voorlopige vertaalbeweging:

Spraak (door zichzelf geleerd) zoekt de Ander als een beperking die
zijn terugkeer toestaat (representatie van de cirkel die het beschrijft
preconditioneert vaak de gedachte van volledigheid), maar omdat
het nooit gebeurt, wordt spraak de gewichtloze uitvoering van alle
correspondenties waar het doorheen gaat, schuivend langs de zich
eindeloos uitbreidende afstand, ondanks de overvloed van omina
en tekens, het aantal wat een waarborg voor zijn authenticiteit zou
schijnen te zijn. Uitstekend.
Maar wacht. Waar had ik het over?

Lezen we verder? Of is dit zo’n werk dat Friedrich Nietzsche schaarde onder de categorie ‘boeken die je ongelezen moet willen laten’, boeken waarvan je alleen maar hoeft te weten dat ze bestaan en daarmee klaar? Vooralsnog zit je vast. Het plotseling opgeflakkerde verlangen om je helemaal door het boek te laten overspoelen kreeg na de eerste twintig bladzijden te kampen met een al even abrupt ontstane verlamming, een acute inertie, een slappe, niet ten aanzien van het boek, maar ten aanzien van de omgeving, de wereld rondom het boek. Een gevoel van onvrede met hoe, waar, wanneer, de ongeschiktheid van de omstandigheden. Je bent er niet klaar voor. Je hebt een hele dag nodig om amper één zin te verwerken. En het boek is ruim driehonderd bladzijden lang, kleine bladzijden, dat wel (27 regels, een vijftigtal tekens per regel), maar hoe speel je dat ooit klaar?

II

‘Spraak […] zoekt de Ander als een beperking die zijn terugkeer toestaat’: de schrijver zegt toevallig iets, en heeft de lezer nodig om iets terug te krijgen, een beperking, een selectie, iets wat de moeite waard is, maar dat gebeurt nooit, ‘spraak [wordt] de gewichtloze uitvoering van alle correspondenties waar het doorheen gaat’. ‘[W]eightless execution,’ staat er in het Engels. Gewichtloze uitvoering? Of terechtstelling? Wat is de functie van de lezer? Hm, de schrijver schrijft een onleesbaar boek, de lezer zal afknappen.

Maar wat ís de functie van de lezer voor de schrijver? Een al te essentialistische vraag? Een vraag voor later op de avond (als we meer weten, dieper in het boek zijn doorgedrongen)? Of een vraag in wezen – een wezen dat worden is? Dat mag. Wel kun je verschillende antwoorden verwachten. Chinese Sun heeft iets van een dagboek. Drie genres ineen: poëzie, essayistiek en proza. We lezen over de lotgevallen van Dikikh, Fr. Lob (de frontale lob?) en Dragomoshchenko zelf, maar evengoed ook over Ludwig Wittgenstein, of over de FBI die de sekte van David Koresh uitmoordt (het Russische origineel verscheen in 1997). Een dagboekessay of een notitieboekverhaal: gepolijst, maar even gebruiksonvriendelijk als het hyperidiosyncratische schrift dat de schrijver (volgens de gemeenplaats een tienermeisje) angstvallig onder zijn hoofdkussen verborgen houdt.

Voor wie schrijft dit tienermeisje? Voor zichzelf? Acting out on paper. Autotherapeutisch? Een snugger hamstertje, een pientere merel, geboren met het instinct om te leren: uit de banaalste ervaringen weet zij nog lessen te trekken – altijd en overal. Genietend van de woorden, de secret ninja code, een textum, een web van betekenissen dat zich almaar verder uitstrekt. De spanning van het geheim? De sensatie van het verborgene, het verbodene, met de intrinsieke belofte van drama, ontdekking, schandelijke inbreuk (de al te nieuwsgierige moeder? de sadistische, één jaar jongere broer?)… Misschien huisde er in Arkadii Dragomoshchenko inderdaad een vroegoud, veel te geleerd dertienjarig meisje dat zich hardnekkig een eigen ruimte wil schrijven, een niemandsland waarin zij, nochtans geen schoothondje, zachtjes kermend als in de schoot van een dikke dame (het universum?) kan verdwijnen. Zen eerder dan Thanatos.

III

Maar laten we bij het begin beginnen. Jacob Edmond, schrijver van de inleiding bij de Engelse vertaling van Chinese Sun mag vervloekt worden, en gelijk krijgen met zijn vergelijking (waarop we zelf hadden willen komen): ‘Chinese Sun laat de regels vaak helemaal achter zich. Net als in de vreemde wereld van Andrej Tarkovski’s Stalker kan de lezer niet vertrouwen op bekende wegwijzers en overeenkomsten. Wie de vreemde kronkels en bochten in de tekst wil volgen, moet op de tast lopen door een donker taallandschap waarin af en toe flitsen oplichten’. Maar daar blijft Edmond steken. Een vluchtige referentie, een intuïtie wellicht, maar wat betekent het?

Tarkovski, de oer-Rus, voor wie, net als voor Fjodor Dostojevski, kunst een bevoorrechte weg is naar een mystieke waarheid, een vorm van religie eigenlijk, een super-essentialisme. Terwijl Dragomoshchenko uit het andere kamp komt, eerder een deleuziaan, een nomadisch denker in termen van veelvoud, splitsingen, dynamics en group theory. Net als Gilles Deleuze probeert hij ons denken in beweging te krijgen door heel precieze concepten te articuleren, niet steriel of essentialistisch, maar vlijmscherp, steeds on top of things. Het feit (of gaat het om suggestie?) dat beide kunstenaars op vergelijkbaar terrein uitkomen mag vandaag gelden als bewijs voor het bestaan van attractors, of equilibria waar systemen naartoe neigen, punten van zwaartekracht die dingen en gebeurtenissen naar zich toe trekken, ongeacht vanwaar ze vertrekken, misschien een geval van morfische resonantie (Rupert Sheldrake).

Hetzelfde feit (dezelfde suggestie) gold voor Tarkovski of Dostojevski als bewijs van God, Voorzienigheid, Design, of hoe bezeten nihilisten zijn, wanneer ze het tegendeel verkondigen van wat er in hen omgaat. In Tarkovski’s Stalker (1979) is het de taak van de stalker (beroepsbesluiper) om ‘de schrijver’ en ‘de wetenschapper’ door een postapocalyptisch landschap te loodsen en veilig naar ‘The Zone’ te leiden, een geheimzinnige ruimte (kamer) met onvoorstelbare macht. Wie The Zone betreedt, ziet zijn diepste wens in vervulling gaan. Stalker en Chinese Sun delen meer met elkaar dan enkel het achterlaten van regels en conventies, of het maken van bizarre sprongen. Ze vertellen in wezen hetzelfde verhaal. De stalker is de lezer, zonder wie de schrijver (fictie) en de wetenschapper (non-fictie) het doel van de tekst niet bereiken. De lezer brengt de schrijver in The Zone. Zo horen we (Jezus, Maria, Jozef) plots Britney Spears en Madonna, tongzoenend, of de bifurcation van een blond idool met perfecte curves.

IV

Lezer en schrijver, schrijver en lezer – of we dat nu willen toegeven of niet, ergens speelt een behoefte aan bevestiging, aan het vinden van gelijkgezinden, reisgenoten, familie, vrienden, mensen die deelnemen aan de betekenisuitbreiding. Ergens moeten structuralisten als Claude Lévi-Strauss iets mogen zeggen, over taal als sociaal systeem, en teksten die pas betekenis krijgen (zinvol worden? de moeite waard zijn? voorwerpen van emotie worden?) als ze effectief als sociale fenomenen verschijnen, door anderen worden gelezen, gepubliceerd, besproken, als ze worden opgenomen in de geschiedenis van een samenleving, invloed uitoefenen op ideeën, zienswijzen, handelingen, nieuwe teksten.

Daarbij is er wel degelijk een functie voor de lezer, ‘zoekt de Ander als een beperking die zijn terugkeer toestaat ’, zegt Dragomoshchenko – een functie als mogelijke drager, boodschapper van de tekst. Het is in de leesbeweging – in het uit handen van de schrijver nemen – dat de tekst voor het eerst volwassen wordt, daadwerkelijk de solitude essentielle (Maurice Blanchot) verwerft. Coauteurschap van de lezer – want waarom vertellen we zo graag aan anderen welke teksten we goed vinden? Waarom willen we zo nodig leestips geven? Voelen we ons niet een beetje deelachtig (medeplichtig?) aan de tekst die we met plezier gelezen hebben? We bladeren nog eens in Chinese Sun, en vinden op bladzijde 59 inderdaad een spiegel:

Overdags vermindert een spiegel, die tegen de muur overeind gehouden wordt door de deur, mij en mijn tijd. ’s Nachts stopt het met zijn simpele trucjes en ademt zacht trillende wolkjes die door het maanlicht in de stilte worden gevangen: ‘In mij spelen zich verschillende levens af, maar in geen daarvan is plaats voor mij. Ik denk dat je dit gevoel heel goed kent. Ik denk dat iedereen het kent.’ Bij zorgvuldige observatie, alsof het vlies van de oogleden wordt gepenetreerd, tonen spiegels, die door de kleinste fractie van anticipatie worden vertraagd, dat de matrix van schaduwen de aard van vloeibaar kristal had.

V

Op ongeveer tweederde deel van het boek beseft de lezer dat het einde in zicht komt, en dat er op de laatste bladzijde een ontgoocheling op hem wacht. Natuurlijk moet hij na de slotzin doorlopen en het stalken opgeven. Hij moet de schrijver alleen laten, in afwachting van een eventueel volgend boek, een mogelijke tweede kans. De schrijver weet dat ook. Maar wat het meest schrijnt is het gedeelde besef, dat het de schrijver en lezer uiteindelijk ontbrak aan lef om The Zone daadwerkelijk, hand in hand, te betreden. Of mogen we geloven dat de grote schrijver zich nu in The Zone bevindt? Ondertussen denken, dromen, schrijven en lezen we verder. Bijvoorbeeld op bladzijde 114 van Chinese Sun, de oneigenlijke roman die onmiddellijk in het Nederlands moet worden vertaald:

Verbijstering zal een beklijvende herinnering van zichzelf zijn. Dagen van verbijstering, wanneer alles plots als niets anders in de wereld is. Ik vraag je, waar heb je medelijden mee? Oké, mee eens. Toen dacht ik dat ze gestorven was. We lagen zij aan zij. Achter de muren van de loods vlamde de middag geel op; een denkbeeldige zon pulseerde onder mijn oogleden, en haar hete hand rustte op mijn dij.
’Waarom huil je?’ vroeg ze.
’Omdat je stierf ’, antwoordde ik.
‘Goed dan, wat bleef er achter na mijn dood? En waar ben ik voor? Je hebt op geen van mijn vragen antwoord gegeven.’

Ja, maar ik dacht dat er een schaduw door het raam zou fladderen.

 

Over de auteur

- (1978) is dichter, hoofdredacteur van Parmentier en lid van de redactieraad van DW B. Daarnaast is hij medeoprichter en redacteur van het platform voor literaire kritiek De Reactor, het literair weblog Ooteoote en uitgever bij Perdu.