HET DEBUUT VAN EEN WITTE RAAF XII
Dagboek 17 maart, donderdag. Het begin van Romeo’s Vergissing gisteren bij Arena ingeleverd: print van 33 pag. Nu zeer onrustig. Iets uit handen gegeven waarin veel, zo niet alles ongezegd is gebleven. Een aanzet is het, meer niet. Een beginnetje, terwijl de essentie nog besloten ligt in mijn hoofd. Precies daar waar het zich aan beoordeling door derden onttrekt. Stel men wijst het af; hoe leeg mijn handen dan zijn! De verwachting schiet heen en weer tussen alles of niets. […] Is het wel gezond dat ik alles van het schrijven laat afhangen? Ik heb me zó godsgruwelijk kwetsbaar gemaakt dat ik soms bijna moet kotsen van angst.
Verderop wordt melding gemaakt van een binnengekomen uitnodiging voor de in Brussel te houden ‘voorstelling’ (lees: presentatie) van een nieuwe aflevering van het Vlaamse tijdschrift Yang: een jubileumnummer ter ere van het zesde lustrum. Een lichtpuntje gezien mijn bijdrage daaraan: het verhaal Koningin Soraya. Afsluitende zin van mijn aantekening die dag: De oosterse schone behoort dan niet tot Oscars topdrie, bij Yang zijn ze er laaiend over.
Het rancuneuze toontje bewijst dat de afwijzing van Het slinkende papier er dieper heeft ingehakt dan ik durf toe te geven.