HET DEBUUT VAN EEN WITTE RAAF VIII
Zondag lopen A. (katterig) en ik (katterig en snotterig) naar de Nieuwe Meer om de kleren van de oude baas terug te brengen. Het is kil. Aan de dakgoten hangen ijspegels. De kale boomtakken zijn overgoten met een dof laagje rijp. Op het Jaagpad aangekomen herken ik dadelijk de glimmende zwart geteerde schutting, maar tot onze bevreemding treffen we de ligplaats leeg aan. Geen boot te bekennen! Er bungelt een elektriciteitsdraad tussen de struiken. De rioolleiding is opgebonden.
‘Dat is ook wat,’ zegt A.
‘Ja,’ stem ik verbaasd in. ‘Maar wat zo raar is; toen we in de taxi stapten zag ik een poort met een opschrift en dat is ook weg. Twee woorden als ik het wel heb, waarschijnlijk met een verbindingsstreepje ertussen.’
‘Weet je nog wát er stond?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Te donker. Misschien dat een van de buren weet waar de boot heen is.’
Het hek van de ark links draagt de beeltenis van een vals grijnzende en overvloedig kwijlende hond. HIER WAAK IK. We hebben nog geen vinger verroerd of het beest slaat aan. De entourage rond de boot rechts oogt gastvrijer, maar hier klinkt een gedempt, dan weer ritmisch, dan weer verstoord geroffel.
‘Ha, een drummer,’ constateer ik droog.
‘Als je het weten wilt moet je aanbellen.’
‘Dat horen ze natuurlijk nooit.’
‘Probeer het nou maar.’
Als ik op het knopje druk, blijft het signaal uit; wel stopt het spelen opmerkelijk genoeg meteen. Naderende voetstappen. De deur wordt geopend door een transpirerende twintiger met rossig Rod Steward-haar. Hij draagt gympen, een versleten trainingsbroek en een kamizool. Over de gespierde schouderpartij ligt een gerafeld handdoekje.
‘Sorry, we storen natuurlijk, maar weet jij misschien waar de boot van hiernaast gebleven is?’
‘Die staat op de helling. Gisteren weggesleept.’ Hij dept omstandig het zweet van zijn voorhoofd. ‘Kennen jullie de eigenaar of zijn jullie familie?’
‘Kennen is een groot woord.’ Ik til de plastic tas op. ‘Dit is van hem.’
‘Oh, geef maar. Ik zorg wel dat ie het krijgt. Of geef je het liever zelf?’
Ik knik en klem de zak tegen me aan. A. vraagt hem of hij contact heeft met zijn buurman. De jongen kucht achter zijn hand.
‘Niet bepaald. Nogal een kluizenaar. Het is dat ik thuis was toen die schuit werd opgehaald. Kom anders even binnen. Ik zweet als een otter. Hebben jullie soms trek in een kop thee?’
Koorn, stelt hij zich voor en zijn ark lijkt wel een uitstalkast van percussie-instrumenten en geluidsapparatuur. Op het achterschip, helemaal in de punt, staat in een gecapitonneerd werkhok zijn drumstel. Terwijl de thee trekt, laat hij de vrucht van een ochtend ‘freaken’ horen. Het klinkt rommelig en virtuoos tegelijk. Midden in een lang uitgesponnen, maar messcherpe battle tussen snare en hi-hat, flitst tegenover hem een groene spot aan. Koorn mikt de stokken in een koker achter de tomtoms.
‘Sorry, iemand aan de deur.’
Wat is dit? Is dit een passage uit jouw debuut Peter?