Lofrede voor ‘een witte loper op de zwarte velden van ons bestaan’
“Het is een publiek geheim dat hij bij optredens vaak iets onverwachts doet. Zo heb ik hem ooit in de Balie een gedicht als een bluesje horen vertolken. En in de Rode Hoed begeleidde hij een enorme projectie met een zachte basstem. Tijdens het Wintertuinfestival in Nijmegen kwam hij aanzetten met een krakkemikkige cassetterecorder; op tape had hij een tweede stem ingesproken die hij door zijn live-voordracht heen liet horen. Het klonk heel blikkerig alsof zijn stem met enige vertraging uit de jaren 50 eindelijk in dit heden was gearriveerd. Twee jaar geleden tijdens Het tuinfeest in Deventer stak ik mijn hoofd om de hoek van de tuinpoort waarachter hij al enkele minuten aan het woord was en tot mijn verbijstering las hij voor in een overtuigend zuiver Limburgs dialect. En in Utrecht tijdens de Nacht van de Poëzie heeft hij in zijn voordracht een versje van Toon Hermans binnengesmokkeld. Niemand van de 3000 aanwezigen die dit in de gaten had. Onlangs schijnt hij in het Bimhuis het publiek de stuipen op het lijf te hebben gejaagd met een bijzonder pianobegeleid walsje waarin het woord ‘keelkanker’ tientallen keren lieflijk en melodieus werd herhaald.” (Lees K. Michels rede uitgesproken bij de uitreiking van de P.C. Hooft-prijs aan Tonnus Oosterhoff op De Gids)