Gepubliceerd op: woensdag 22 februari 2012

Digitaal dichten is een vermoeiende exercitie – Yra van Dijk

Gedichten op het scherm hebben veel wat papieren gedichten niet hebben: beweging, beeld, geluid en interactiviteit. Yra van Dijk (universitair docent Moderne Nederlandse Letterkunde aan de UvA) verkent deze nieuwe ‘digitale poëzie’. Deze column verscheen eerder in Poëzietijdschrift Awater.

 

Meer dan in welk genre ook ligt in poëzie het cliché op de loer: voor je het weet valt de sneeuw in een witregel, of is regen als tranen op de ruiten. Elektronische poëzie is niet minder vatbaar voor clichés. Neem de digitale gedichten die op de achtergrond het geluid van ademhaling laten horen. Een mooi idee natuurlijk, zo’n schijnbaar tastbare aanwezigheid van een echt mens, en een echt lichaam contrasteert prettig met het vluchtige werk op het scherm. De eerste keer was het opzienbarend, nu is het voortaan onherroepelijk schon dagewesen.

Naar mijn weten is Grégory Chatonsky de eerste auteur die het geluid van ademhaling toevoegde aan een werk, in zijn mooie hypertext Sous-terre (2000). Teksten flitsen voorbij in een sfeer die het midden houdt tussen de film noir en de videoclip. De lezer lijkt zijn eigen ademhaling te horen terwijl hij door de niveaus van de tekst dwaalt alsof het metrogangen zijn.

Die ademhaling mocht dan nieuw zijn, het idee van de hypertext als gangenstelsel is natuurlijk niet origineel: het eerste text-adventure uit 1975 speelt zich al af in een grot. De parallel tussen tekst, gangenstelsels en het internet wordt in Sous-terre verbonden aan het geheugen: lezers mogen hun eigen herinneringen aan de metro invoeren, die daarna deel van de tekst worden. Zo worden lezers wreaders, zijn zij writer en reader ineen.

Dat principe ligt ook ten grondslag aan een ander nieuw genre: de Facebook-poëzie die David van Reybrouck initieerde. Hij roept lezers op Facebook op om vervolgverzen te schrijven op een openingszin die uit de krant komt. Van die inzendingen maakt Van Reybrouck dan een gedicht. Of het eindproduct daarna nog digitale poëzie moet heten, daar kan je over twisten, maar origineel is het wel.

En juist die originaliteit blijkt in digitale poëzie veel belangrijker dan in printed poetry. De dichter Brian Kim Stefans stelde dat ieder geslaagd digitaal gedicht een heel nieuw genre in het leven roept. Make it new, dat strenge modernistische adagium ligt inderdaad ten grondslag aan de anthologie die Stefans met anderen samenstelde, de Electronic Literature Collection 2. Alle eenenzestig bijdragen daaraan hebben een totaal nieuwe vorm, van een Google Earth-roman tot het gedicht ‘Separations’ van Annie Abrahams. Dat is gebaseerd op een anti-RSI-programmaatje, zodat de lezer wordt aangespoord om de lectuur te onderbreken voor heilzame oefeningen.

De paradox is dat deze zoektocht naar steeds nieuwe vormen vaak terugvoert naar het oude: zo schreef William Poundstone digitale emblemata, en vergeleek Christine Wilks het digitale schrijven met weven. De lezer is de kleermaker die alle patronen aan elkaar moet maken tot het één geheel is.

Stuk voor stuk vondsten die werken, maar die onherhaalbaar zijn. Digitaal dichten is dus een vermoeiende exercitie, steeds moet je het cliché voor zien te blijven. Het wachten is op een vorm die een langere houdbaarheidsdatum heeft, en waar steeds nieuwe tekst in gepast kan worden: de digitale variant van het sonnet.

 

Grégory Chatonsky, Sous terre (2000): http://incident.net/works/sous-terre/

ELO collection: http://collection.eliterature.org/2/

Over de auteur

- Tijdschrift van De poëzieclub