Gepubliceerd op: maandag 30 januari 2012

Naar het museum met Adriaan

Gijsbert Pols bespreekt op De Reactor Stadsliefde van Adriaan van Dis.

Ook voor de vetste kitsch kunnen we nog altijd bij good old Adriaan terecht: vertellen hoe de brandweer de bejaarde overbuurvrouw in een lijkenzak afvoert, terwijl je net aan het verhuizen bent en er dan ‘Partir c’est mourir un peu’ als titel boven zetten … Je kunt je er over opwinden, je kunt je er niet over opwinden. Het kan natuurlijk niet, maar daar gaat het hier niet om.

Het gaat er om dat Adriaan van Dis helemaal geen literaire schrijver is. Van Dis is een literair merk. Een literaire schrijver is iemand die boeken maakt. Dat doet Van Dis helemaal niet. Van Dis ontwikkelt een vertoog – in dit geval over Parijs – dat vervolgens gemedialiseerd wordt, in boeken natuurlijk, maar ook in artikelen, op de televisie, enzovoort. Als Van Dis bijvoorbeeld op de televisie opduikt, dan praat hij niet over zijn nieuwe boek Stadsliefde, maar produceert hij anekdotes, grapjes en opinies over Parijs die ook in Stadsliefde aan bod komen.

Dat Van Dis het engagement van zijn doelgroep probeert te prikkelen en te bedienen, ontgaat Pols niet. Maar het is het engagement van de vitrinekast: bewaar wat van waarde is in een steriele omgeving, waar niemand er met zijn vieze tengels aan mag komen.

Om het gebrek aan dergelijke heelte in het dagelijkse leven van Parijs te compenseren, ontwikkelt Van Dis een musealiserende blik. Contemporaine Franse literatuur komt in zijn vertoog bijvoorbeeld niet voor – zelfs Houellebecq doet niet mee –, alleen de grote namen uit het verleden duiken op, over wie dan volmaakt steriele kennis wordt aangeleverd: over Proust lezen we dat hij madeleines at, dat hij ratten de ogen uitbrandde en dat hij aan de boulevard Haussmann woonde, over Zola dat hij over de zelfkant van de samenleving sprak. De Nederlandse literatuur kent hetzelfde lot, want over Couperus krijgen we te horen dat hij in de koets zijn vingers uit het raam stak om zijn handen mooi wit te krijgen. Kortom, de cultuur wordt geneutraliseerd in de vitrinekast.

Die neutralisatie biedt troost: de uitholling van de Franse agrarische cultuur, de vriendelijke mevrouw van de buurtsuper die pensioneert, de zelfmoord van de revolutionaire muzikant die à propos de zoon van een Boliviaanse grootgrondbezitter bleek te zijn, Van Dis beheerst het allemaal door er in zijn vertoog een monument voor op te richten.

En passant munt Pols ook nog eens de term animal cops-affect.

Naar museum De Reactor, als u tenminste tot de doelgroep behoort.

Over de auteur

- Jeroen van Rooij schrijft. Onder meer 'De eerste hond in de ruimte' (roman, 2010), 'Het licht' (roman, 2012), poëzie in Parmentier en DW B, essays in nY, kritieken op De Reactor en lezingen in Perdu. Hij woont en werkt in Amsterdam.