Gepubliceerd op: vrijdag 20 januari 2012

Koubaa, Beckett, Konrád, Paul Claes, Blaise Pascal

De oudste bibliofiele vereniging van Amerika,The Grolier Club, heeft een tentoonstelling opgezet: “Printing for Kingdom, Empire, and Republic: Treasure from the Archives of the Imprimerie Nationale”. (The Economist)
*
Deel III van het feuilleton ‘Verbouwingen’ van Bart Koubaa op De Revisor.
*
“Fris en vroeg op die dag, ik was nog jong, voelde me rot, en naar bui­ten, moeder hing in haar nachtpon uit het raam huilend en zwaaiend. Mooie frisse ochtend, te vroeg licht als zo vaak. Voelde me echt rot, zeer geladen. De hemel zou weldra verduisteren en de regen zou vallen en blijven vallen, de hele dag, tot aan de avond. Dan weer blauw en zon, even, dan nacht. Dat voelde ik allemaal, hoe geladen ik was en wat voor dag het was, daarom bleef ik staan en keerde om.” (Beckett, Uit een opgegeven werk – vertaling Jacq Vogelaar – Raster)
*
György Konrád vindt Hongarrije een rommelland met een rommelregering en een rommelpremier. (Knack)
*
*

In januari 2012 werd het modernistische gedicht ‘Thirteen Ways of Looking at a Blackbird’ van Wallace Stevens, vertaald door Paul Claes, door Druksel in een bescheiden uitvoering gepubliceerd. (Druksel)

*

Pascal speelt nooit mooi weer. Ten aanzien van de positie van de mens is hij genadeloos, Beckett en Nietzsche bij elkaar opgeteld: face reality. Hij zal de menselijke toestand nooit gunstiger of hoopvoller afschilderen dan hij is. Hij is zich altijd bewust van de nietigheid en de volstrekte onbeduidendheid van het menselijk denken. Maar het feit dat we als mensen weet hebben van onze eigen kleinheid, maakt ons volgens Pascal tegelijkertijd groots en bijna goddelijk. Die paradox vind ik raadselachtig en aangrijpend.” – Willem Jan Otten over Blaise Pascal, in de essaybundel: ‘Pascal als religieus denker’ met bijdragen van Bert Blans, Willem Jan Otten, Ad Peperzak, Rudi te Velde en Arjan Plaisier die hetvolgende zegt over de zeventiende-eeuwse filosoof en wiskundige:

“‘De eeuwige stilte van deze eindeloze ruimte vervult me met angst’, schrijft Pascal in gedachte 201. Ik denk niet dat hij persoonlijk deze angst had, maar zijn tijdgenoten wél, en hij nam die angst serieus. Pascal wilde het christelijke geloof verdedigen vanuit dat nieuwe levensgevoel. Hij begon na de religieuze ervaring die hij beschrijft in zijn Mémorial grondig de Bijbel te lezen. En hij werd getroffen door een afgrondelijke God die ons in onze afgrondelijke wereld tegemoet komt. Een God die mens geworden is en die zich waagt in het niemandsland. Die oog heeft voor de mensen, die volgens hem zijn als ‘denkend riet’: uniek door hun denken en besef van hun eigen sterfelijkheid, maar ook uitermate klein en kwetsbaar.”  (meer op Trouw)

 

Over de auteur