Gepubliceerd op: woensdag 25 januari 2012

Voorpublicatie Gedichtendagessay 2012 ‘AS/ZTEKEN’ – Erik Spinoy

Doorboord

Zo heet een reeks uit de bundel Hinderlijke goden (1985) van Hans Faverey. De titel kan verwijzen naar ons, verlichten, die de goden hebben doorboord, zoals die ene Romein Christus’ zijde met zijn lans. Of naar het omgekeerde: de goden doorboren ons, we raken nooit van ze af, hoe goddeloos we ook geloven dat we zijn. ‘Les non-dupes errent’, zei iemand eens. Maar hij kan ook slaan op wat er met de taal gebeurt, in Favereys poëzie en in alle fijne poëzie tout court.

Over een doorboring gaat het ook in een gedicht uit Favereys debuutbundel Gedichten (1968):

Communicatie is er nog wel,
maar een van die soort die in

zijn staart bijt en zijn staart-
angel recht door zijn kop slaat.

Waar heeft hij het in godsnaam over? Dit is zo een van Favereys enigmatische vroege gedichten, waar je zelf hard mee aan de slag moet. Je zou er dit in kunnen lezen: in poëzie wordt wel degelijk gecommuniceerd, maar dan op een manier die compleet van de gebruikelijke afwijkt – door de gewone communicatie te doorboren.
Doorboorde taal: bron van genot voor de dichter en, als het goed is, ook voor zijn lezer. Wát wordt gecommuniceerd is dan niet een ook anders te formuleren boodschap – het is genot. Communicatie door het stichten van een gemeenschap, een communio in het gevoel.

Elk subject, en dus ook elke dichter, heeft zijn hoogst individuele manier om zijn genot te organiseren. Als poëzie met genot doorzeefde taal is, dan draagt die taal noodzakelijkerwijze de sporen van die bijzondere manier. Elke dichter laat zijn signatuur achter in de taal, zodat de onderlegde lezer zegt: dat dansje, zo’n ritme, die kuitenflikker, dat soort pirouette, die voorname terughouding, dat vettige – geen twijfel mogelijk, dat is hij en hij alleen.

Doorboring, wederzijds: de taal de dichter, de dichter de taal. Als een onafzienbare vloedgolf stort de taal zich over de dichter uit, hij haalt er zoals Favereys dolfijn zijn onnavolgbare acrobatieën in uit.

Als poëzie één tijdloze kwaliteit heeft, dan deze. Tot welk tijdvak een dichter ook behoort, in welke opvattingen hij zich ook herkent, wat ook zijn aan de eigen tijd gebonden identificaties zijn, de genotvolle terugslag van het subject in zijn spreken is van zolang
er mensen zijn op aarde. Ahistorisch, asociaal genot.

Aldus beschouwd kan poëzie tot de dingen worden gerekend die de verstrikking in de betekenisvolle orde draaglijk maken, ongeveer zoals muziek, dat de productie schijnt te stimuleren van euforisch stemmend dopamine in de hersenen. Verlaines gedicht ‘Art poétique’ definieert poëzie niet voor niets als ‘De la musique avant toute chose’.
Sex & Drugs & Poetry.
Poëzie wordt geschreven door dichters die hun genot op velerlei wijzen hebben georganiseerd. Geen van die manieren (en dus ook geen enkele dichterlijke omgang met de taal) is ooit compatibel met alle reële en denkbare lezers (zoals ook niemand van alle muziek houdt). Elke dichter zijn eigen lezerskring. De precieze samenstelling van die kring wordt in vele gevallen mede bepaald door ‘ideologische’ overeenstemming – door dingen als poëtica, politiek en ‘generatiegevoel’. Maar wat ons in een dichter aantrekt is altijd ook zijn bijzondere, zich door alle ‘communicatie’ heen borende jouissance.

Van dat laatste is, opnieuw, Gezelle een eminent voorbeeld: in de huidige lezerskring van deze voormalige held van katholiek Vlaanderen zijn er vast niet veel meer die op zijn ideologische lijn zitten. Zijn appeal moet dus wel van een andere orde zijn.

Dat is misschien de eerste les die inwijders in de poëzie hun discipelen moeten meegeven: ze zijn nooit allemaal voor jou, die poëten. Het is zoals met zonneolie: er zijn hooguit een paar formules die bij je type passen. Zo zijn er wellicht maar tien dichters,
of zes, of drie van wie het werk je midscheeps of tussen de ogen zal raken. Misschien is er maar één. Altijd beter dan geen.

Toch zijn er dichters die erin slagen zeer velen met hun doorboorde taal te doorboren, ruim over de grenzen van het eigen tijdvak heen. Hun werkzaamheid lost niet op met hun dood of met het verdwijnen van hun netwerk, hun discours, hun context.

Een eminent voorbeeld van zo’n dichter: Emily Dickinson. In geen andere poëzie mij bekend is de taal zo onvergelijkelijk doorboord. ‘The Poets light but Lamps’, heet het in gedicht # 883. Nog steeds, anderhalve eeuw na dato, steekt witte Emily genereus lampen aan. Veel vaker wel dan niet blijken haar zogenaamde vlammetjes withete schichten die vernietigend inslaan. Oncontroleerbare kettingreacties, veroorzaakt door tot de rand met nitroglycerine gevulde aanvangsregels als ‘Mine – by the Right of White Election’, ‘The Soul has Bandaged moments’, ‘Safe in their Alabaster Chambers’ of ‘She dealt her pretty words like Blades’. Zulke regels, drijven ze niet (met Van Ostaijens ‘Herfstlandschap’) ‘een geringe wig van klaarte in de donkerdiepstraat’ van dit bestaan?

Het bestaan van zulke dichters, zulke teksten, zulke regels toont het aan: poëzie is een sociaal, cultureel, historisch verschijnsel, afhankelijk van de ‘discursieve’ context die haar inbedt – maar altijd ook veel meer dan dat. Plus est en nous.

Dickinson, die ook voor de schizofrene hoofdfiguur van Claus’ roman De verwondering een eenzaam lichtpunt is in zijn gitzwarte duisternis. De dichters lezende mens draagt schatten in zijn ransel om, van een goudsoort immaterieel.

‘Am Feigenbaum ist mein / Achilles mir gestorben’ (Hölderlin, derde versie van ‘Mnemosyne’): een kleinood uit mijn eigen schatkamer. Waarom? Het heeft nauwelijks iets te betekenen: ‘Bij de vijgenboom is mijn Achilles mij gestorven.’ On-zin. En toch: wreed geluk.

Of deze, van de wel heel spaarzaam gepubliceerd hebbende en daardoor veel te weinigen bekende Vlaamse dichter Michel Bartosik, uit de superieure bundel Rigor mortis (1980):‘De kamer waarin een dode toeft / moet een kamer van voldaanheid zijn.’ On-zin. Maar betoverend.

Es kommt mir nicht aus dem Sinn.

(Bartosik, in een interview uit 1985: ‘We hebben een paar uitstekende dichters, dat is zeker. Ik denk aan Gezelle, Paul van Ostaijen…’)

© Erik Spinoy

Uit: ‘AS/ZTEKEN’ – Gedichtendagessay 2012.

Lees ook het interview met Erik Spinoy.

Het Gedichtendagessay is een initiatief van het Vlaams Fonds voor de Letteren, in samenwerking met het Poëziecentrum en Uitgeverij De Bezige Bij Antwerpen, die het Gedichtendagessay 2012 uitgaf. As/zteken is vanaf 26 januari voor 2,50 euro te koop in de boekhandel  (ISBN 978 90 8542 343 0)

Over de auteur

Displaying 1 Comments
Have Your Say
  1. THE DAY AFTER: As/zteken, het Gedichtendagessay van Erik Spinoy, wordt vanavond 27 januari om 20:00 gepresenteerd in het Brusselse literatuurhuis Passa Porta.
    Erik Spinoy leest een fragment, dichters Els Moors (nY) en Xavier Roelens (Kluger Hans) leveren commentaar, gevolgd door een gesprek met Piet Joostens, en nieuwe gedichten van de drie gasten. Wie wel wil maar niet kan, volge de avond vanaf 20:00 via livestreaming met deze link: http://www.beschrijf.be/index.php?q=beschrijf/nl/live/