Gepubliceerd op: donderdag 5 januari 2012

De ‘poëzierel’ rond de Penguin anthology of 20th century American poetry

NRC Handelsblad berichtte er al even kort over op zijn website: er is in de Verenigde Staten een ‘poëzierel’ ontstaan over de in de herfst verschenen ‘Penguin anthology of 20th century American poetry’. ‘Poëzierel’ is een raar woord, het legt de nadruk op dat aspect van het geheel dat het minst interessant is: de persoonlijke emoties waarmee het gevoerd word.

Het debat, want dat is het, gaat over de keuzes die samensteller en inleider Rita Dove voor haar bloemlezing gemaakt heeft. Heel in het algemeen heeft ze volgens sommigen bepaalde ‘grote’ dichters weinig ruimte gegeven (Pound, Stevens, Ammons, Merrill) en andere ‘groten’ ten onrechte zelfs helemaal weggelaten (Ginsberg en Plath noemt NRC, maar die verklaart Dove graag te hebben opgenomen, maar dat niet gekund te hebben wegens de hoge vergoedingen die hun uitgevers daarvoor vroegen). Met name Helen Vendler opende in de New York Review of Books de aanval op voormalig poet laureate Dove: ze verwijt Dove enerzijds dat ze haar keuzes niet voldoende transparant heeft weergegeven in de inleiding: ‘I wish Dove had directly addressed the hard questions of choice in her breezy chronological introduction, ‘ schrijft Vendler. Ze speculeert dat dit te maken heeft met het feit dat Dove dichter is, en geen essayist:

The simplest thing to say about Dove’s introduction is that she is writing in a genre not her own; she is a poet, not an essayist, and, uncomfortable in the essayist’s role, she strains for effects (alliteration the favorite) on the one hand and, on the other, falls into mere boilerplate.

Anderzijds is er het verwijt van ‘multicultural inclusiveness’. Dove zou teveel dichters hebben willen canoniseren, zich hebben willen richten op dichters die anders over het hoofd worden gezien omdat ze vrouw zijn, zwart zijn, anders zijn. Zo bloemleesde ze volgens Vendler niet op grond van kwaliteit of belang, maar op grond van een weinig uitgewerkte persoonlijke visie. Die visie zou ondermeer neerkomen op een voorliefde voor korte gedichten in eenvoudige taal, die Vendler bij Dove verklaart door te stellen dat zij een beperkt vocabulaire zou hebben.

Perhaps Dove’s canvas — exhibiting mostly short poems of rather restricted vocabulary — is what needs to be displayed now to a general audience.

Racisme, oordeelt Dove, die reageerde met een even felle brief aan de NYRB. Ze verwijt Vendler een overdreven beschermingsdrang en bezitterigheid, zowel als het gaat om haar ‘genre’ essayistiek, als om haar lezing van Wallace Stevens. Ze wijst erop dat Vendler meermalen allerlei automatische aannames maakt over Dove en haar motieven. Vendler vindt bijvoorbeeld dat er te veel aandacht in de bloemlezing is voor de Black Arts Movement, en dat Dove het gebrek aan canonisering van die stroming ten onrechte wijt aan de geslotenheid van het establishment. Vendler citeert ‘Black Art’, een gebloemleesd gedicht van Amiri Baraka:

We want poems
like fists beating niggers out of Jocks
or dagger poems in the slimy bellies
of the owner-jews. Black poems to
smear on girdlemamma mulatto bitches
whose brains are red jelly stuck
between ‘lizabeth taylor’s toes. Stinking
Whores!…
Setting fire and death to
whities ass.

Is deze ‘showy violence’ van Baraka de literaire standaard die volgens Dove meer toegang tot het establishment verdient? vraagt Vendler zich af. Volgens Dove is het een ongeloofwaardige, en onnodig felle, persoonlijke en racistische verdachtmaking om haar te vereenzelvigen met de visies van een lid van de Black Arts Movements. Ze schrijft:

Conversely, she seems to think the inclusion of Black Arts poetry an indication of animated endorsement. Shouldn’t a literary theorist of Vendler’s stature be aware that a good anthologist is capable of reading beyond and against mere personal taste? Shouldn’t she have recognized that my giving space to poets as different from my own “style” (whatever that is; hopefully, I’m still evolving) as Ashbery, Koch, Silliman, Mackey, Hijinian, and, yes, Baraka—the list goes on—stands as testimony to my endeavor to be honest to the many facets of poetic expression, whether I “approve” of them or not?

En over de opmerking over haar ‘beperkte vocabulaire’ schrijft ze:

This statement is breathtaking on several levels: its condescension, lack of veracity, and the barely veiled racism lurking behind the expression “restricted vocabulary.” But rather than slogging it out in a battle of innuendos, let’s stick to facts. Long poems abound in The Penguin Anthology of Twentieth-Century American Poetry: twelve are five pages in length or more; leading the field at thirteen pages is John Ashbery, followed by T.S. Eliot and Frank Bidart at eleven pages each, and Robert Pinsky and Ezra Pound with eight-pagers. Poems of at least four pages in length occupy a whopping 106 pages—one sixth of the book—and I haven’t even tried to tally the two- and three-page selections, which certainly cannot be construed as “short.” And as far as Vendler’s claim of “restricted” vocabulary is concerned, I won’t grace such transparent insinuation with a further response.

De controverse tussen de twee heeft inmiddels een algemeen debat losgemaakt in de Amerikaanse poëziewereld. Een regelmatig geüpdate overzicht van de stukken die hieromtrent online verschijnen, vindt u op het weblog van SIUE Black Studies. De in mijn ogen meest weloverwogen reactie op de hele polemiek komt van Jeremy Bass. In zijn artikel ‘Shelf life’ op de website van The Nation haalt hij Toni Morrison aan. Hij schrijft:

In her 1988 lecture “Unspeakable Things Unspoken,” Toni Morrison coined a memorable conceit: “Canon building is empire building. Canon defense is national defense.” […] Rita Dove takes up the challenge of expanding the canon of American poetry to include those she says have been “sidelined from the mainstream’s surging currents.” But she does so in a manner that sidesteps the polemical implications of Morrison’s statement, justifying her selections instead in terms of historical inquiry and social diversity. […] The problem with Dove’s anthology is not that she shirks responsibility. She has assumed it fully, but for the wrong reasons. Her omissions present themselves more as conscious efforts to shape the appearance of modern poetry, or as a kind of willful laziness at best. If we are truly to be inclusive, we must include work beyond the comforting confines of our political and aesthetic assumptions, preserving and uplifting American poetry’s difficult and various whole.

Over de auteur

- Joost Baars (1975) is dichter, essayist, podcaster, chapbookuitgever en boekverkoper. Zijn gedichten werden gepubliceerd in onder anderen Liegend Konijn, Blue Turns Grey en Revolver. De poëziepodcast VersSpreken (www.versspreken.nl) die hij samen met Matthijs Ponte maakt won in 2010 de nationale prijs bij de European Podcast Awards. Met Halverwege Chapbooks geeft hij op een budget van nul euro chapbooks uit. Hij schrijft over poëzie, film, cultuur en politiek voor onder meer de Poëziekrant en deRecensent.nl.

Displaying 2 Comments
Have Your Say
  1. Willem Groenewegen zegt:

    Kan mij ook een grote rel herinneren rond de publicatie van ‘The New Poetry’ (Bloodaxe, 1993). Toen werd er geklaagd dat vnl. de dichters uitgekozen werden met wie de samenstellers enige verbintenis hadden. En natuurlijk de kritiek die bij elke bloemlezing komt: hoeveel gedichten staan erin per dichter en is het minder of meer bloemlezen van een bepaalde dichter niet zozeer een redactionele als wel een politieke keuze? Ik studeerde op dat moment een jaar in Manchester en kan me het over-en-weer in kranten en tijdschriften nog goed herinneren. In 1994, een paar maanden voordat ik weer terugging naar Nederland, lanceerde The Poetry Society hun campagne rond de ‘New Generation Poets’ met een tour door het Verenigd Koninkrijk en een speciale uitgave van Poetry Review met zo’n vijftien nieuwe Britse dichters erin. Tijdens die tour heb ik mijn eerste contacten gelegd met Britse dichters in de wijnkelder van Waterstone’s in Manchester. Deze gebeurtenissen leidden ertoe dat ik mij vanaf toen tijdens mijn studie uitsluitend op poëzie ben gaan richten. Toen Jan Baeke en Erik Lindner in 1995 een keuze uit het werk van zes ‘NewGen’ dichters uitgaven in ‘Poëzie met een angel’ (IJzer) en voor hen ook een tour door Nederland organiseerden, zag ik mijn keuze voor de poëzie bevestigd. Met vertalen begon ik het jaar daarna.

  2. Dit lijkt een terugkerend motief bij Amerikaanse bloemlezingen. Toen ruim 10 jaar terug Harold Bloom een selectie maakte uit de voorgaande tien edities van “Best of American Poetry” nam hij uit één van de tien edities geen enkel gedicht op – die van Adrienne Rich – omdat volgens hem die editie te zeer politiek gemotiveerd was geweest en derhalve geen gedichten bevatten die voldoende van poëtische excellentie getuigden: een vergelijkbare rel (of debat).