Gepubliceerd op: maandag 12 december 2011

Networked Writers’ Communities

Afgelopen weekend, op 9 en 10 december, vond in Amsterdam het seminar ‘Digital Poetics and the Present’ plaats. De bijeenkomst werd georganiseerd in het kader van een lopend internationaal onderzoek naar de totstandkoming van networked writers’ communities. In Amsterdam stond vooral de analyse van gedeelde poëtica’s centraal, die immers een bindende rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van schrijversgemeenschappen.

Opvallend aan het seminar was de brug die de betrokkenen sloegen tussen praktijk en theorie: overdag spraken uiteenlopende academici over de poëtica en het werk van ‘digitale’ auteurs; ’s avonds waren de kunstenaars aan het woord. De internationale digidichters-scene en de bestudering ervan blijken ontzettend divers en zijn tegelijk nauw met elkaar verbonden – niet in de laatste plaats omdat dichters van e-poëzie vaak ook een academische positie bekleden (denk aan Jan Baetens, Serge Bouchardon, Simon Biggs, Scott Rettberg en J.R. Carpenter). Het overkoepelende ELMCIP-project stimuleert via dergelijke bijeenkomsten de verdere ontwikkeling van een networked writers’ community.

Keynote-speaker Jan Baetens opende het congres. Hij stelde vast dat de verschillen tussen print en digitale literatuur steeds kleiner worden. We beschouwen media steeds vaker als hybride, intermedial en interdisciplinair, en verliezen daarmee de mediaspecifieke eigenschappen van zowel print als digitale literatuur uit het oog. Hij gaf een scherpe analyse van hyperteksten en nam daarbij duidelijk stelling: zijn conclusie was dat dit genre zich nog veel verder kan ontwikkelen. Ik realiseerde me tijdens zijn lezing dat ik geen enkele Nederlandstalige hypertekstuele roman ken. Waarom niet? Wie werpt zich op?

Wat verder opviel aan de avond die plaatsvond in de Balie, in samenwerking met SLAA, was dat sommige werken meer gericht zijn op een live performance dan andere. Serge Bouchardon en het duo K. Michel & Dirk Vis wisten de aandacht van het publiek met gemak vast te houden, deels door humor, deels door de interactieve en theatrale inslag van hun werk (zowel ‘Loss of Grasp‘ van Bouchardon, als ‘Noise’ van K. Michel en Dirk Vis kwamen ter plekke tot stand). J.R. Carpenters ‘Along the Briny Beach‘ was te gelaagd voor een live uitvoering: zij en Jerome Fletcher lazen twee verschillende teksten voor, terwijl de beamer een steeds veranderend prozagedicht op de achtergrond projecteerde. Het was rijk, maar te veel, en de meeste aanwezigen ontging het dat ze uit Heart of Darkness citeerde. Rozalie Hirs maakte meteen duidelijk dat we haar multipoëzie vooral thuis moeten ontdekken. Onder de door haar getoonde e-gedichten uit geluksbrenger.nl zijn veel ‘wordtoys’ (woordspeelgoed), gericht op directe interactie met de lezer. Het persoonlijke verkennen door de lezer, dat wil zeggen het vormgeven van de eigen digitale leeservaring, staat hierbij centraal. Haar werk is net als dat van Carpenter meer geschikt voor een geconcentreerde lezing thuis.

De keynote die Rita Raley de volgende dag hield had een descriptief karakter. Zij constateerde een omslag in hedendaagse digitale poëtica’s ten opzichte van werken uit de jaren negentig: van een focus op code en technologie, naar een nadruk op digitale kunstwerken als organische assemblages; van human-machine literatuur naar ecologisch georiënteerde werken; van een zelfreflexieve, op het medium gerichte taal naar wat ze noemt living letter forms – een soort kinesthetische, affectieve letters. Aan de hand van ‘Sooth‘ van David Jahve Johnston liet ze zien hoe digitale poëzie het leven (hier als werkwoord bedoeld) kan simuleren, als was de poëzie ‘animate and alive’. Ik denk dat ‘Schaar van de Noord’ van Jan Baeke en Alfred Marseille, of überhaupt nY-web’s workshop ‘De anderen hebben het gedaan’, eveneens vanuit deze ecological turn begrepen kan worden.

Wat uit het avondprogramma van Perdu bleek, is dat digitale kunst, met name net art, in ieder geval net zo kwetsbaar is als het leven: Renee Turner vertelde over haar op Googleresulaten gebaseerde kunstwerk dat door protocolwijzigingen opeens niet meer uitgevoerd kon worden; de door een zwakke verbinding geplaagde Andreas Maria Jacobs slaagde er maar net in zijn werk te laten zien; de software waar Simon Biggs gebruik van maakte luisterde niet altijd even goed naar zijn stem. De afhankelijkheid van deze dichters van oncontroleerbare technieken wierp tijdens het slotdebat belangrijke (politieke) vragen op, waarmee alle vier de performers zich bewust leken te engageren: in hoeverre ben je bereid je aan giganten als Google te onderwerpen? In hoeverre zijn de kunstwerken appropriations? Hoe diep graaf je in codes om de touwtjes in handen te krijgen? Hoe zorg je ervoor dat je kunstwerk uitvoerbaar blijft? Moet je daar wel voor zorgen?

De vergankelijkheid van digitale literatuur wordt gelukkig gedeeltelijk opgevangen door online bloemlezingen en andere archiveringsmethoden. Eric Dean Rasmussen en Jill Walker Rettberg vertelden tijdens de conferentie over de knowledge base van het ELMCIP-project. Ze legden uit dat ELMCIP academisch en primair werk archiveert, evenals syllabi van en voor docenten. Zo smeden ze een networked writers’ community die zich verder en verder uitbreidt, ook naar Nederlandstalige digitale poëzie (in de Balie toonden Rozalie Hirs, Henk van der Waal, K. Michel, Dirk Vis en Tonnus Oosterhoff hun poëzie overigens in het Engels). Het mooie aan het archief is dat de lezingen van de conferentie en het beeldmateriaal van de performances ook opgeslagen zullen worden. Mocht je een bepaald paper na willen lezen of een optreden (terug) willen zien, dan weet je waar je moet zijn.

Over de auteur