Gepubliceerd op: donderdag 8 december 2011

Heeft Komrij’s ‘Weg is weg’ (1982) aan actualiteit ingeboet?

Dat is de vraag die Gerrit Komrij stelt op zijn blog Lucifer in het hooi  bij het stuk ‘Weg is weg’ dat hij in 1982 publiceerde in NRC Handelsblad. Het is verleidelijk om er ‘nee’ op te antwoorden. Komrij schreef:

Het is godgeklaagd om in perioden van materiële achteruitgang geestelijke waarden te kortwieken. Daar gaat het om. Het getuigt van een deerniswekkende intellectuele en politieke ondervoeding om in tijden van bezuinigingen het falderappes de kunst als zondebok voor te houden. Daar gaat het om. Het duidt op verregaand hersenletsel om in een economische crisis het cement van de cultuur uit het wankele bouwwerk te hakken. Daar gaat het om.

Daar gaat het inderdaad om. En dat het daar in 1982 kennelijk ook om draaide, zegt niet alleen iets over het tijdperk van het neoliberalisme. Het toont ook dat kunstenaars – in verdediging op aanvallen van de politiek – destijds eenzelfde retoriek hanteerden als nu.

Maar Komrij schreef ook dit:

Veel belangrijker is dat dit geruzie en amusement [Komrij doelt op de discussie die ontstaat na bekendmaking van de subsidieregelingen van het Fonds voor de Letteren, JB], dit — toegegeven — vaak hilariteitverwekkende getrap op tenen en nog veel meer hilariteitverwekkende op-zijn-tenen-getrapt-zijn onder het mom van ‘discussie’, de politici alleen maar een vrijbrief geeft om heel in het algemeen op kunst te bezuinigen, ze stijft in het idee dat het toch allemaal ‘weggegooid’ geld is en ze argumenten biedt om hun eigen platvloersheid te verheffen tot de maat aller dingen. Vijfennegentig procent van wat er in het parlement wordt gezegd is futiel gekissebis, ondoordacht en leuterachtig, en toch zal niemand er over denken de subsidie-regeling voor parlementariërs af te schaffen, maar als slechts vijf kunstenaars redekavelen en bekvechten worden er terstond vragen in de kamer gesteld over de vraag of de kunst wel juist wordt gesubsidieerd.

En dat is frappant. Ik heb namelijk niet het idee dat de huidige kunstbezuinigingen vanuit de regering en het parlement worden ondersteund met argumenten tegen het gekissebis onder kunstenaars over wie er hoe veel subsidie krijgt. Sterker, ze worden eerder ondersteund met argumenten die verdacht veel lijken op die waarmee Komrij in 1982 Sybren Polet aanpakte:

[…] alsof de subsidie er niet was om hem de kans te bieden een goed boek te schrijven, alsof de subsidie er zelfs niet was om hem met zijn zoveelste beroerde produkt het Magazijn van Winkeldochters aan de slag te laten houden, maar om hem van staatswege immuniteit te verschaffen — zoiets kan alleen een apparatsjik van de Unie van Sovjet-schrijvers bedenken. Met evenveel recht kan men zeggen dat een ongesubsidieerde schrijver, die niet te beroerd is leesbare en verkoopbare boeken te schrijven, zich niet kan onttrekken aan de willekeur van een tegennatuurlijke instandhouding en bevoorrechting van Polets winkeldochterwezen.

Ofwel: subsidie is er niet om een ruimte te creëren buiten de kapitalistische markt van vraag en aanbod, maar om de beginnende kunstenaar (lees: de beginnende ondernemer) een steuntje in de rug te geven waarna hij naar zelfstandigheid kan doorgroeien door veel te verkopen. Dat is precies hoe Halbe Zijlstra tegen subsidie aankijkt.

Bovendien is het wat betreft de literatuur ook nog eens zo dat de algemene media en de publieke opinie tegenwoordig alleen wakker schrikken als er precies dat gebeurt wat door Komrij in 1982 nog als reden voor bezuinigingen werd opgevoerd: dat er ‘gekissebis’ is. En aangezien literatuur tegenwoordig alleen ‘relevant’ genoemd wordt als ze in de media verschijnt of iets van doen heeft met de publieke opinie, lijkt dat ‘gekissebis’ tegenwoordig de enige manier om aanspraak te mogen maken op publiek geld.

Wel is het zo dat dat geëmmer over wie welke fooi krijgt en waarom van buitenaf de indruk wekt dat schrijvers het alleen nog maar over macht, statuur, positie en geld kunnen hebben, en zich niet meer met meer wezenlijke zaken bezighouden, zaken die literatuur pas echt ‘relevant’ zouden maken. Stel je voor dat je, als jonge geïnteresseerde in poëzie, het internet op gaat om te kijken waar de hedendaagse poëzie zich mee bezig houdt? Het antwoord dat je waarschijnlijk vindt is: zichzelf.

Temeer daar dat ‘gekissebis’ altijd uitdraait op het verwijt van vriendjespolitiek, en daar de verwijtende partij daarmee bovendien altijd gelijk heeft. Het is namelijk in een klein taalgebied, binnen een nog kleinere letterengemeenschap, onmogelijk om de mensen die je goed vindt niet te kennen. Dus is het altijd wel zo dat een lid van een beoordelingscommissie of een jury soms eens een biertje drinkt, of aan een project heeft gewerkt, met degene die hij een subsidie of een prijs toekent.

Dat maakt het ‘gekissebis’ waarnaar Komrij verwijst volslagen gratuit als het niet gepaard gaat met argumenten die niet gaan over het wereldje zelf. Je kunt wel stellen dat Polet een Sovjet-apparatsjik is die winkeldochters schrijft, maar dat zegt natuurlijk geen bal over de waarde van Polets werk. Komrij zegt dat alleen om bij zijn lezers te scoren, maar het treft het oeuvre van Polet niet. Wat het wel treft is het niveau van het literaire debat en vooral de richting van de blik die de literaire wereld lijkt te hebben in de ogen van een buitenstaander: naar binnen.

Dat lijkt mij eerlijk gezegd een volslagen geldige reden om de subsidiekraan dicht te draaien. Ik was zeven in 1982, dus ik heb geen idee of dat destijds ook de reden was. Maar ik weet wel dat het nu niet de reden is. Eerder omgekeerd. Schrijvers, kunstenaars, moeten zich meer gedragen als ondernemers. Ze moeten werk maken, natuurlijk, maar ze moeten het vooral verkopen. Ze moeten zich dus niet alleen bezighouden met het kijken naar de wereld (schrijven), maar vooral ook met het kijken naar zichzelf, en wel om zichzelf te vermarkten. En jezelf vermarkten is ook maar een andere manier om je bezig te houden met je macht, je statuur, je positie en je geld.

Over de auteur

- Joost Baars (1975) is dichter, essayist, podcaster, chapbookuitgever en boekverkoper. Zijn gedichten werden gepubliceerd in onder anderen Liegend Konijn, Blue Turns Grey en Revolver. De poëziepodcast VersSpreken (www.versspreken.nl) die hij samen met Matthijs Ponte maakt won in 2010 de nationale prijs bij de European Podcast Awards. Met Halverwege Chapbooks geeft hij op een budget van nul euro chapbooks uit. Hij schrijft over poëzie, film, cultuur en politiek voor onder meer de Poëziekrant en deRecensent.nl.

Displaying 26 Comments
Have Your Say
  1. Martijn Benders zegt:

    Ik publiceerde hier een reactie en die is plotseling verdwenen. Hoe zit dat precies, redactie?

  2. Als ik me goed herinner had Komrij destijds twee doelwitten – sociaaldemocraten die hamerden op de ‘maatschappelijke relevantie’ van kunst en die haar ‘elitaire’ karakter maar niets vonden. EN Komrij richtte zijn pijlen op juist de meest ‘elitaire’ manifestatie van literatuur in die dagen – de weinig gelezen, maar goed gesubsidieerde producenten van ‘Ander Proza’, waarbij vooral Sybren Polet het moest ontgelden. Komrij’s positie destijds was die van de verstaanbare estheet.

    • Gerrit Komrij zegt:

      Wat prachtig dat iemand de literatuur voor ons in zulke overzichtelijke hokjes indeelt.

  3. Nu we toch in het verleden aan het graven zijn, misschien mag ik een ander feitje uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis in herinnering roepen dat hier op aansluit? Ergens begin 1980 spanden Remco Campert, Gerrit Kouwenaar, Lucebert en Bert Schierbeek een kort geding aan tegen uitgeverij Bert Bakker vanwege Komrij’s anthologie ‘De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in 1000 en enige gedichten’. De Vijftigers waren onder meer van mening dat Komrij, in de woorden van J. Bernlef, een ‘welbewuste poging [had gedaan] om een van de belangrijkste stromingen in de twintigste-eeuwse Nederlandse poëzie onder de tafel te werken’. Gelet op Komrij’s afkeurende woorden over Perdu (waar veel aandacht wordt besteed aan experimentele literatuur) lijkt hij zijn poëtica trouw te zijn gebleven.

  4. Gerrit Komrij zegt:

    Ik heb het over dat kwaadaardige etiket ‘estheet’ gehad in januari van dit jaar in mijn Frans Kellendonklezing in Nijmegen. En aan het Wikipedia-weetje van Arnoud van Adrichem kan ik toevoegen dat daar een stroom publicaties op gevolgd is die zijn weetje nogal nuanceren. Dit is hakken met de botte bijl, in de hoop dat de lezers dom genoeg zijn.

  5. Wikipedia is inderdaad een encyclopedische goudmijn, maar er zijn ook andere waardevolle bronnen beschikbaar, zoals, ik noem maar wat, literatuurgeschiedenissen in boekvorm. Een aantal van die publicaties waarnaar Gerrit Komrij verwijst heb ik gelezen. De teneur van de meeste van die stukken is nochtans dat Komrij een wat moeizame relatie heeft met betrekking tot experimentele literatuur. Van botte bijlgehak lijkt mij hier dus geen sprake. Dat was althans niet de bedoeling van mijn verwijzing.

  6. Joost Baars zegt:

    Die rechtszaken, het hokjesdenken, etc… dat zou ik scharen onder het ‘gekissebis’ uit dit stuk. Irrelevant, oninteressant, niet constructief.

    Dit stuk is niet bedoeld als afrekening met de heer Komrij. Ik vond het oprecht interessant dat hij zijn stuk uit 1982 op zijn blog plaatste, in het licht van de huidige gebeurtenissen. Een automatische afkeuring (want het is Komrij) vind ik even belachelijk als een automatische lofprijzing (want het is Komrij). Ik heb het geschreven omdat ik, toen ik Komrijs stuk las, uiteindelijk juist tot de conclusie moest komen dat de kunst vandaag de dag juist heel anders wordt afgeserveerd dan toen.

    Dat wil inderdaad zeggen dat ik het helemaal niet eens ben met Komrij, en ook dat ik stelling wil nemen tegen de manier waarop Komrij zich opstelt in dat debat. Ik denk bovendien dat dat een interessante tegenstelling oplevert.

    Maar ik heb geen enkele behoefte om Komrij te verwijten dat hij te weinig Vijftigers in zijn bloemlezing heeft opgenomen. Het is toch zeker zijn bloemlezing? Als hij een hekel heeft aan de Vijftigers, heeft hij er nog teveel in opgenomen. En als de Vijftigers dat vervelend vonden, hadden ze zelf maar een bloemlezing moeten maken. Hoe getrouwer Komrij zijn poëtica volgt, hoe meer ik hem loof, en daarvoor hoef ik zijn poëtica niet te loven.

  7. Joost Baars zegt:

    En wie heeft er bovendien geen moeizame relatie met experimentele literatuur? Dat hoort bij experimentele literatuur, dunkt me. Ook hoort het erbij dat ze te weinig wordt gebloemleesd, te weinig wordt erkend, etc. Dat is precies de positie die ze inneemt in de letteren.

  8. Hierboven doelde ik natuurlijk op poëticale voor- en afkeuren, preferenties dus. Het komt mij voor dat Gerrit Komrij doorgaans meer op heeft met ‘traditionele’ dan met ‘experimentele’ literatuur. Maar als ik mij daarin vergis, dan hoor ik dat natuurlijk graag.

  9. Gerrit Komrij zegt:

    In zijn reactie op ‘Weg is weg’ legt Joost Baars de basis voor een interessante discussie, even afgezien van die kwetsende Halbe Zijlstra-vergelijking. Maar ik vind het moeilijk te discussiëren met mensen die tienderangs werk, hermetisch epigonisme, oulipo, fantastische post-modernisten, gore rotzooi en briljante avantgarde allemaal op één ‘experimentele’ hoop gooien.

  10. @ Huub Beurskens, de inzet van dat korte geding was volgens mij tweeledig. Het ging niet alleen om het bezwaar van enkele dichters dat Komrij zonder hun toestemming gedichten van ze had opgenomen. Het draaide zeker ook om de botsing tussen twee radicaal verschillende poëtica’s.

    • Huub Beurskens zegt:

      Vanzelfsprekend is er samenhang tussen het een en het ander. Het is namelijk een koud, vilein kunstje om een (kwalitatief en poëticaal)atypisch beeld(je) van een dichter te presenteren, als je daartoe geen enkele toestemming van die dichter nodig hebt.

  11. @ Gerrit Komrij, ik gooi helemaal niets op één grote experimentele hoop. Dat lijkt me een tamelijk zinloze exercitie. Maar als je geen enkel onderscheid mag maken tussen verschillende stromingen, vormen, poëtica’s (tijdelijke heuristische constructies), dan wordt het wel heel lastig om iets over de literatuur te zeggen. Maar misschien dwalen we nu inderdaad te ver af van het debat dat Joost Baars entameerde. For the sake of argument: kennelijk bestaat er geen verband tussen Komrij’s poëticale voorkeuren (‘leesbare en verkoopbare boeken’) en zijn opstelling ten opzichte van het subsidiëren van schrijvers en literaire initiatieven (zoals Perdu). Maar hoe zit het dan wel?

  12. Gerrit Komrij zegt:

    Ja, Arnoud, je dwaalt grandioos af. Naar onbegrijpelijke hoogten.

  13. Sorry, Gerrit, ik zal het niet meer doen.

  14. Mij valt op hoe gevangen in topoi die kritiek van Komrij is. Inhoudelijk is het hoe slecht de echte grote kunst wordt begrepen en hoe kleinzielig alles en iedereen wel niet is. En anderzijds de metatopos van: ‘na dertig jaar niets aan actualiteit ingeboet’.
    Er valt eenvoudig weinig meer te verzinnen. Het is ieder jaar opnieuw dezelfde kerstballen van zolder halen

  15. RHCdG zegt:

    Als je iets in hokjes plaatst mag het niet van Komrij, en als je ’t op een grote hoop gooit mag het ook niet. Wat mag wel? Naar eigen goeddunken bloemlezen, dat mag, dwz alles op de grote Komrijhoop in het Komrijhok.

  16. Joost Baars zegt:

    Beste Gerrit, ik heb volgens mij een vergelijking gemaakt niet zozeer tussen jou en Zijlstra – hoe zou ik dat kunnen doen, ik ken jullie beiden niet – maar tussen iets dat je in je stuk zegt, en de argumenten op basis waarvan Zijlstra zijn subsidies toekent en schrapt. En die gedachten en argumenten behoren volgens mij niet slechts jullie twee toe, ze hebben momenteel een grote meerderheid achter zich in het land, onder alle politieke gezindten. Dat is misschien ook kwetsend om te horen, maar ik zeg het niet om te kwetsen, ik geloof niet in karaktermoord.

    Want echt, ik heb geen enkele behoefte karaktermoord te plegen op wie dan ook. Dat lijkt mij de werkelijke ziekte van vele debatten in de Nederlandse literatuur, ook in dit draadje weer, waarna iedereen weer cynisch uiteengaat. Precies dat maakt de literatuur in Nederland irrelevant en ondoordringbaar, niet een schrijver die moeilijk schrijft – zoals een schrijver die makkelijk schrijft ook niet de oplossing is – het maakt van het literaire debat per definitie een debat over het debat, en het maakt van de deelnemers inzichzelfgekeerde rotzakken.

    Dat is ook wat je ziet als je een van deze verheffende discussies door ziet dringen tot de televisie. Een soort lege her-enscenering van het aloude debat tussen “traditie” en “avant-garde”. En dan met een glimlachende Matthijs van Nieuwkerk erbij, en de hashtag #literatuurfittie trending op twitter. De dag erna verkoop ik dan een paar boekjes, en dat is dan weer dat.

    Ik reken Willem Jan Otten én Mark Insingel tot mijn lievelingsdichters. Tot welk kamp hoor ik nu? De traditie of de avant-garde? Mij lijkt dat je geen avant-garde hebt zonder traditie, en dat traditie waarin vernieuwing verboden is fascisme is.

    Ik geloof er dan ook niets van dat je de discussie waar het in dit stuk om gaat kunt plakken langs de lijnen van traditie en avant-garde. Dan reduceer je de deelnemers tot stromannen, en bovendien ga je voorbij aan iets dat ik nou juist wél kon waarderen in Komrijs stuk, namelijk de vaststelling dat dat hogelijk rituele gekibbel leidt tot het verdwijnen van draagvlak voor de literatuur. Dat ben ik van harte met Komrij eens, zij het dat ik daar wat op wil aanvullen, namelijk dat dat gekibbel inmiddels vooral in de media synoniem is geworden voor literatuur, en dat de enige manier om in 2011 nog relevant geworden te worden is in de media te verschijnen. Dat maakt dat de politiek die zegt graag relevante literatuur te subsidiëren eigenlijk bedoelt schrijvers te willen die op TV komen. En schrijvers komen op TV als ze meedoen aan het circus van de posities en de karaktermoord.

    Waar ze daarmee irrelevant worden, is bij de mensen die ze eventueel écht zouden kunnen waarderen: lezers.

  17. Ik geloof niet dat door het onderlinge gekissebis van schrijvers ‘het draagvlak voor literatuur’ (woorden die mij sowieso incompatibel lijken) zal verdwijnen. Schrijvers hebben vanaf de vroegste tijden gebakkeleid en zullen dat ook altijd blijven doen. Het interesseert de gemiddelde lezer evenwel geen fluit wat schrijver A van schrijver B vindt. Die wil gewoon genieten van de nieuwste Connie, Kluun, of Heleen. Ook geloof ik niet dat de media alleen aandacht besteden aan kibbelende schrijvers. In het enige boekenprogramma op de Nederlandse televisie, ‘Boeken’ van Wim Brands, is tot nu toe nog geen enkele ‘karaktermoord’ gepleegd.

  18. Edwin Fagel zegt:

    Het lijkt me dat niet het ‘gekissebis’ zelf het probleem is, maar het niveau ervan. Aan het gebakkelei tussen schrijvers liggen poëticale verschillen ten grondslag. Het is essentieel om over literatuur te discussiëren; probleem is dat het in de discussies zelden gaat over de literatuur zelf, en wat zij aan de orde stelt – kortom, over de zaken die voor iedereen, ook buiten het wereldje, van belang kunnen zijn.

  19. F.A. van Lynden zegt:

    Enige observaties van zomaar een lezer.

    Als zomaar een lezer die wat langs bloemlezingen en over het internet scheert,en daar dan zo nu en dan wat van zijn gading vindt-moet ik zeggen dat de experimentele poëzie prachtige werken heeft opgeleverd,en de traditionele poëzie ook.Waarom moet er een keuze gemaakt worden tussen het een of het ander?-Het Experiment als Methode lijkt me een innerlijke tegenspraak opleveren-de Traditie als Methode is Stilstand-.Maar Het Experiment om de stilstand weer los te trekken,om daarna weer verder te gaan in de nieuwe vorm-zie b.v. in de schilderkunst het figuratieve schilderen-daar zonder kan de kunst niet.

  20. Er wordt nergens beweerd dat er een keuze moet worden gemaakt tussen ‘traditionele’ en ‘experimentele’ poëzie, genres die elkaar inderdaad mogelijk maken. Wel wordt er gesproken over literaire voorkeuren, die mogelijk van invloed zijn op het denken over het subsidiëren, bijvoorbeeld van een instelling als Perdu. Maar de discussie gaat (of ging) eigenlijk over de retoriek rondom de bezuinigingen en die van het verzet daartegen.

  21. Staatssteun voor auteurs, weblogs en uitgeverijen moet verboden worden!

    Net als Neelie Kroes over staatssteun aan banken (NRC 10 december), vind ik dat staatssteun aan individuele auteurs via het Nederlands Letterenfonds, en ook aan ‘literaire’ weblog De Contrabas en aan uitgeverij De Contrabas verboden moet worden. Waarom? Omdat concurrenten anders benadeeld worden.

  22. Ik ben niet tegen het subsidiëren van individuele kunstenaars of culturele instellingen. De overheid kan het kunstklimaat juist stimuleren door jonge, aanstormende kunstenaars of beginnende initiatieven een handje te helpen. Ik geloof niet dat subsidies per definitie tot, zeg, ‘concurrentievervalsing’ leiden, omdat in principe iedereen een subsidieaanvraag kan indienen. Ook geloof ik niet dat kunstenaars per se concurrenten van elkaar zijn. Dan plak je de principes van het bedrijfsleven wat al te gemakkelijk op die van de sector kunst en cultuur, die doorgaans niet winstgevend is. Wel moeten er heldere, transparante criteria zijn op basis waarvan je kunt bepalen of subsidiëring al dan niet zinvol (‘terecht’) is. Ook moeten de subsidiecommissies geregeld van samenstelling wisselen, zodat bepaalde stromingen of poëtica’s niet van subsidies worden uitgesloten.