Gepubliceerd op: woensdag 7 december 2011

Dirk Vekemans reageert op RHCdG

Dirk Vekemans reageert op zijn blog op het essay over Oote van Rutger H. Cornets de Groot met een dizain, een tienregelig gedicht, waarvan elke regel tien lettergrepen telt, in een strak rijmschema.

Het gedicht werd aan RHCdG opgedragen.

 

Achter pakken takken scherp als dolken
Droef steekt de zon zijn zwakke stralen weg
& De wind waait tot krabbels de wolken :
Is het dat ik de taal in mijn ogen leg,
Letters van het droeve dat ik denk & zeg?
Of dat er om mij heen ’n hechte code
Opgeschreven staat? dat er een bode
Alles heeft ten dode verschreven?
Onleesbaar blijft het leven. Na goden
& Vrouwen is dat een trouw gegeven.

Beide foto´s bij deze post zijn gemaakt tijdens de avond in Perdu over Asemische poëzie door Svetlana Zakharova.

Displaying 10 Comments
Have Your Say
  1. koenraad goudeseune zegt:

    Mooi gedicht!

  2. Bedankt voor de aandacht (en het compliment, Koenraad) maar het is Svetlana, niet Zvetlana.

  3. JJ Pollet zegt:

    Gecorrigeerd!

  4. RHCdG zegt:

    Tegenopdracht in dank aanvaard, Dirk, want het is idd een prachtig gedicht en een ijzersterke vorm. Toch zou ik niet de bode willen zijn die alles, het leven, de literatuur, ten dode verschrijft. Er is allicht wel een consoliderende tendens in wat ik doe, vaak, een wil om te zien en te begrijpen – zelfs asemisch schrift zoals blijkt – maar dan toch om het object van mijn aandacht volop te laten functioneren, niet om het dood te laten slaan. Onleefbaar is niet dit lezen…

  5. Zo zou ik het ook niet gelezen willen hebben Rutger: de fatale code en haar bode betreffen eerder wat er zich buiten de literatuur afspeelt. Het literaire veld, inclusief haar asemische franjes, is vooralsnog een open rijk, en in het codale traliewerk een lyrische poort naar het volle leven. Het is jouw slag dat onze verdwaalde lezertjes een rode loper biedt daar naartoe, mensen met jouw wil om te zien en te begrijpen hebben we broodnodig, anders verzuurt de boel en staan we op de duur maar wat lyrisch naar elkaar te lullen…

  6. ‘Onleesbaar blijft het leven’, dat vind ik een geweldige regel.

  7. RHCdG zegt:

    Toch even insisteren, Dirk. Je zegt: ‘het literaire veld, inclusief haar asemische franjes’, enz. Dát geloof ik wel. Zou je ook willen zeggen: ‘het literaire veld, inclusief de beschouwende letterkunde’ en dan de zin op gelijke wijze afmaken, met die poort naar dat volle leven? Dat was eigenlijk mijn vraag.

  8. RHCdG zegt:

    Terzijde nog: het is niet mijn behoefte is om ‘verdwaalde lezertjes’ op een rode loper of om het even welk gebaand of desnoods ongebaand pad te zetten. Laat maar lekker dwalen. Hooguit wil ik mee helpen bikken als men ergens op een dikke muur stuit.

  9. Ah, bon, zo, wel, euh, ik zal ’s kijken in mijn rommelbak of ik ergens nog een pauselijke zegen liggen heb voor de beschouwende literatuur.

    Nee, serieus: de beschouwende letterkunde zit sowieso besloten in wat ik hier met dat ‘veld’ toch wel eerbiedig wil aanduiden (hoezeer het ook een modderpoel worden kan in deze barre tijden). Het is misschien in de traditie waarin jij mij lijkt te werken voornamelijk een ‘reflexieve kunde’, iets dat op zichzelf terugkeert, en al doende van het binnen een buiten maakt en omgekeerd, een soort poortspoeling dus. Dat hoeft daarom nog niet ‘secundair’ te heten hoewel dat het vaak die naam krijgt, in de beschouwende literatuur over de beschouwende literatuur dan.

    Je zit daar een beetje heel erg Hollands naar een rangorde te vissen, iets waar de lyriek op 1 staat en de beschouwingen over het geschrevene ergens onderaan bengelt, maar zoiets gaat helemaal niet op natuurlijk. Laat mij effen meedenken: het geschrevene leeft in symbiose met ál het geschrevene en in de lyriek zélf herleeft voortdurend het eerder geschrevene, inclusief wat er daarover geschreven werd. Je kan in een nederlandstalig gedicht niet het woord ‘revolutie’ gebruiken zonder de dreun van drie ton Lucebert-citaten mee te hebben. Dat lijkt dan wel weer negatief uit te vallen voor de citeerders, maar de schilderkunst is ook maar wat er over gezegd is. Ik bedoel maar: de lyriek verspreidt zich als virus in de woorden van hen die erover schrijven. De dichtkunst moet over de tongen gaan of ze is niet.Dus 1:héél dat vlak schuift verder de tijd in, zonder onderscheid van primair of secundair of welke air ook.

    Maar, en dat vind ik dan weer veel relevanter dan die kwalificatie van dat werk op zich, 2: ook beschouwende heeft het schrijven in mijn optiek altijd voorrang op het geschrevene, het eigenlijke gebeuren is belangrijker dan de Badiouesk netjes opbergbare gebeurtenis. En schrijven over de geschriften van anderen is, als het naar behoren gebeurd, net zo spannend want ook dan schrijf je intens, op en over de grens van de kennis die je hebt, ‘à la limite du savoir’ zoals Deleuze dat zegt. Als het op die manier gebeurt (en jij maakt je daar uitermate vaak schuldig aan), dan vervalt ook het onderscheid tussen de beschouwing en het beschouwde, want dan begin je net als een lyricus door de taal heen naar het reële te graaien, en dat blijft ook voor de lyricus de onvatbare beweegreden van zijn gestiek.

    De taal is immers slechts poort naar het volle leven als ze op zichzelf instuikt in de aporie van het ogenblik, dat onbereikbare limiet-moment waar de betekenis geboren wordt, die monstrueuze schoonheid daar, of, in ’t Antwaarps, da schoën accident…

  10. RHCdG zegt:

    Rangorde? Nee. En indien toch: dan éérst het essay. Ik heb er genoeg geschreven die mooier, effectiever, overtuigender, ja soms ook raadselachtiger waren dan de poëzie die erin werd besproken. Het ging me dan ook niet om een zegen te verkrijgen, niet van een paus en al helemaal niet van een dichter: dichten is tenslotte, zoals iedereen weet of behoort te weten, gemeen werk, het op volgorde leggen van wat taalmateriaal, een beetje roeren in modder en klei – pas met het lézen ontstaat het kunstwerk. Daarom kijk ik naar lezers ook nooit als naar ‘lezertjes’ die ‘verdwaald’ zijn; die hele christelijke associatie met herder, schapen en paus hoort bij wat ik doe niet thuis, ook al omdat ik de daarvoor benodigde kennis niet heb maar telkens moet veroveren. Dat is de inzet waarmee ik schrijf. Met elk essay dat ik afscheid loop ik niet leeg, maar vol. Het ging me erom dat je je daar niet in zou vergissen, Dirk. Er wordt bij mij niks opgeborgen.