Gepubliceerd op: donderdag 19 mei 2011

In gesprek met Ann Cotten-vertaler Erik de Smedt (1)

Bij Zegwerk verschijnt binnenkort een vertaling van gedichten van Ann Cotten (geboren in Iowa in 1982) onder de titel Alle zwanen heten Reinhard en andere gedichten.  Het gaat om een keuze van 16 gedichten uit Fremdwörterbuchsonette (Suhrkamp, Frankfurt am Main 2007) en Florida-Räume (Suhrkamp, Berlin 2010). Daarnaast werden ook twee niet in boekvorm gepubliceerde gedichten vertaald die te lezen zijn op lyrikline.org.

Vertaler is Erik de Smedt (1953) die eerder werk van onder anderen Gerhard Rühm, Oswald Wiener, Robert Schaus vertaalde. Daarnaast schrijft hij essays over beeldende kunst en is hij recensent bij De Leeswolf.

In het eerste deel van dit gesprek verkennen we de figuur van Ann Cotten en haar nog jonge maar complexe oeuvre.  Volgende week krijgt u deel twee.  Daarin buigen we ons over enkele vertaalde gedichten waarbij zowel een beschouwing over het origineel als de vertaalproblematiek aan bod komt. Veel plezier met deze diepgravende gesprekkenreeks.


Jan Pollet: Je vertaalde reeds enkele gedichten van Cotten voor nY. Voor deze uitgave heb je een keuze gemaakt uit zowel haar debuut  Fremdwörterbuchsonette (2007) als uit haar  recentste publicatie  Florida-Räume (2010). Bovendien heb je  twee niet in boekvorm gepubliceerde gedichten vertaald. Vanwaar de idee van deze Cotten-uitgave?

Erik de Smedt: Het begon, zoals altijd bij wat ik vertaal, met de fascinatie door de dubbelsonnetten en, voor mezelf, ook met de vraag of ik er enkele zou kunnen vertalen. Dat weet je alleen door het te proberen. Het eerste was ‘Zwei im Fallen’, het gedicht over de synchroon zwemsters dat uitgaat van het vreemde woord ‘isanabase’. Toen ik de vertaling op mijn blog zette, schreef ik erbij: ‘zo klinkt (of botst) het in het Nederlands’. Dat was nog een uiting van twijfel – hoe vreemd zou men dit vinden? – en tegelijk de kortste karakterisering die ik van de Fremdwörterbuchsonette kan geven. Grotendeels rijmende klinkdichten, waarin zowel resten Shakespeare en Rilke zitten als flarden Engels en Duits slang, wetenschapsjargon of alledaagse uitdrukkingen. Gedichten waarin de taal ritmisch melodieus kan verlopen maar de zinsbouw evengoed totaal kan worden verwrongen.

Jan Pollet: Hoe heb je je keuze van 16 gedichten bepaald?

Erik de Smedt: De hele bundel van 78 gedichten vertalen was uitgesloten. Intussen bleken er toen op lyrikline.org ook een zevental ongepubliceerde teksten van Cotten te staan en ik vond nog een ander, bizar gedicht in een bloemlezing. Ik dacht: laat ik van de nood een deugd maken en acht ‘sonnetten uit het vreemdewoordenboek’ vertalen samen met die acht andere, schijnbaar lossere gedichten. Dan zit er toch een evenwicht in. Welke Fremdwörterbuchsonette het zijn geworden, was een intuïtieve zaak: de gedichten die me onmiddellijk aanspraken en waarbij ik in een eerste fase het vertalen van een aantal rijmwoorden zag zitten. Ze hoefden geen eenheid te vormen, omdat haar teksten zelf sterk verschillen. Intussen blijken de meeste van de lyrikline-gedichten opgenomen in Florida-Räume, waar ze aan wel vier fictieve schrijvende personages, onder wie ene Ann Cotten, worden toegeschreven.

Jan Pollet: Kan je iets meer kwijt over haar jongste boek Florida-Räume, dat een mix is van proza en poëzie waarbij volgens de Frankfurter Allgemeine een onontwarbaar – al dan niet ironisch – spel wordt gespeeld met het auteurschap? Zijn er parallellen met de Fremdwörterbuchsonette of spreken we hier van een totaal ander boek?

Erik de Smedt: Als Foucault en Barthes het hebben over ‘de dood van de auteur’, zou ik bij Florida-Räume spreken van de verrijzenis van de auteur in het meervoud, een wonderbaarlijke vermenigvuldiging ook. Cotten drijft de fictie van het gevonden manuscript ten top. Ze presenteert haar boek als een bundeling teksten van wel tien auteurs, onder wie een spionne, een zekere Bettine en haar moeder, een hond, een geest die een lichaam wil krijgen, een computer, enzovoort. Die zijn zogenaamd ingegaan op een annonce, ‘Mit Schreiben Geld verdienen?’, om hun ‘intiemste gedachten met riskante taalmiddelen prijs te geven’. Zes auteurs schrijven  proza, vier poëzie. Ze worden ook allemaal eerst geportretteerd. Ook ene Ann Cotten bevindt zich bij dat gezelschap. Over haar kun je bijvoorbeeld lezen: ‘Zij stelt zich voor uitsluitend verantwoording schuldig te zijn aan het heelal.’ In de gedichten die van haar volgen staat onder meer het minimale ‘Ik zou niet graag zulke gedichten schrijven, / met versregels en zo.’ Intussen heeft het gedicht die versregels dus al.

Jan Pollet: Merkwaardig, die identiteits-hypertrofie uit Florida-Räume. Onlangs stuitte ik op een gelijkaardig thema bij de Vlaamse kunstenares/theatermaakster, Sara Vanhee die overigens van dezelfde generatie als Cotten is. Haar boek Het wonderbaarlijke leven van Claire C is ook gebaseerd op een gevonden manuscript.
Vanhee is anders te werk gegaan: ze heeft romanpersonages gerekruteerd via echte advertenties. Vervolgens is ze in de huid van het hoofdpersonage Claire C gekropen en heeft ze met de twaalf geselecteerden  echte gesprekken gevoerd op twaalf verschillende stadsbankjes in Amsterdam. Een meer theatrale aanpak dan Cotten, dat is waar, maar toch vanuit dezelfde state of mind: je identiteit opbouwen vanuit anderen, je eigen contouren opzoeken door de wereld om je heen af te tasten en dat alles gedragen door de overtuiging dat dit proces nooit af is.

Erik de Smedt: Ik ken het werk van Vanhee niet maar het heeft inderdaad iets weg van het experiment dat in Florida-Räume uitgevoerd wordt. Ik ben nu een paar maanden in dat boek aan het lezen, als het een product was, zou je zeggen: hier krijg je tenminste waar voor je geld (lacht). Wat een concentratie van invallen, gezichtspunten, ongewone waarnemingen, om maar te zwijgen  over de schitterende taal. Ik heb een bezwaar tegen de term ‘ironie’. Die veronderstelt dat iemand, geestig, het tegendeel zegt  van wat hij bedoelt. Maar een goede verstaander weet dus exact wat wordt bedoeld. Zo eenvoudig is het bij Florida-Räume niet. De oude vakterm ‘romantische ironie’ past al beter: het zelfreflexieve, het relativeren van je eigen gedachteconstructies.

Weg van het expressieve schrijven


Erik de Smedt: Ernst en spel zijn bijna niet te onderscheiden, omdat er telkens van het ene iets in het andere zit. In een poëticaal essay heeft Ann Cotten gepleit voor ‘Etwas mehr’. Afstappen bijvoorbeeld van de naïeve veronderstelling dat gedichten gevoelens moeten uitdrukken, die dan vaak niet meer dan sentimenten blijken. Taalmiddelen niet naïef, maar heel bewust inzetten, de taal ook tegen zichzelf richten, tot het vonken slaat, bressen in de platgetreden paden – zowel literaire als wetenschappelijke. Parallellen met de Fremdwörterbuchsonette zijn er zeker. Ook bij die gedichten vraag je je voortdurend af wie er aan het woord is. En die vraag  is niet altijd eenduidig te beantwoorden. De personages hebben vaak iets relationeels. Maar de jij of de u kan bijvoorbeeld net zo goed een geliefde, de muze als het gedicht in wording zijn.


Erik de Smedt:
Toch denk ik dat ze in Florida-Räume een stap verder zet, weg van het expressieve schrijven. De uitdrukking van een jong, verscheurd ‘levensgevoel’ met alle couleur locale van het leven in de grootstad ontwikkelt zich, wordt analytischer, discursiever – al blijft ze in die gedachte-experimenten even zintuiglijk en concreet schrijven. Het feit dat bijvoorbeeld dieren, een computer en een machine zo’n grote rol gaan spelen wijst ook op die verruiming. Weg van het antropocentrische, zelfs weg van het antropomorfe. En toch in beide gevallen literatuur als keninstrument, niet dada en niet doctoraal. Het werk blijft ‘in der Schwebe’, onbeslist, niet in de zin van besluiteloos, maar van trefzeker buiten het geijkte om. Louter terreinwinst, nieuw land in kaart brengen zonder de grenzen definitief vast te leggen. Het klinkt nogal paradoxaal maar dat is het ook.

Jan Pollet: Om nog eens op de vergelijking ‘Sarah Vanhee – Ann Cotten’ terug te komen: de identiteitsqueeste blijkt een belangrijk  levensmotto te zijn voor deze generatiegenoten. Zou het iets generatie-specifieks zijn? Voortvloeiend misschien uit een overaanbod aan informatie op het internet? Dit dubbelsonnet dat je vertaalde uit Fremdwörterbuchsonette doet me daar in elk geval sterk aan denken:


Homologie, ik

Als ik een robot was, dan regeerde ik
mezelf, mijn ledematen en de VS.
Ook zou ik verschillen omlijnen,
grenzen besmeuren. Ik zou er zijn,

anders en geolied, de voorwaarden
waren me min of meer om het even
zoals alles, vergelijkbaar nominaal. Want ik ben
er zeker van dat veel afhangt van de motivering

die vandaag hol is, als ik kijk,
hoor ik, te flauw, smaak ik, te taai,
niets gaat erin wat mij verontrust,
niets ruik ik wat me aankijkt, niets wat
ik hoor smaakt me: alles grenst niet aan dat
wat ik verwacht, tot ik morgen mezelf vertrouw.

Ik zou lenig zijn als ik op mezelf zou lijken.
Nu kijk ik ontzet in mijn papieren
die, homoloog, insinueren dat ik ze verloor.
Dan kwam ik, blind, tastend mezelf op het spoor,

maar had ik me slechts vergist en zou, niets wijzer,
woordeloos, slaperig, mijn bouwplan volgen.
Zonder dank, omdat de oppervlaktestreep me met zijn kringen
aan de Braziliaanse maanvis in het aquarium herinnert. En zelfs als hij
tienduizend keer zijn kop op dit glas sloeg,
zou een automaat het tot tien miljoen keer brengen.
Ik lijk niet op automaten, niet eens op mij
en als ik mijn tong tegenspreek, spreekt verraad
uit de tong, die psitaccisch me begeleidt
en me van tijd tot tijd van haar vrijheid proeven laat.

Kan je daar inkomen? En wat in hemelsnaam is ‘psitaccisch’?

Erik de Smedt: De internetgeneratie, ja… potentiëring van contacten, het opengaan van de wereld, ook al blijf je op je stoel zitten, de confrontatie met die snel reagerende media die ‘bewustzijnsinhouden’, hoe oppervlakkig ook, lijken te transporteren, de netwerk-idee, dat alles met alles en dan nog niet-hiërarchisch is verbonden. Hoe zou dat niet van invloed zijn? En niet alleen op die generatie…

Toch mag je niet vergeten dat er een lange literaire, filosofische en culturele traditie is, uitgerekend ook in Oostenrijk. Om bij de twintigste eeuw te blijven: Ernst Mach met zijn ‘Das Ich ist unrettbar’, Freud, ‘Das Ich ist nicht Herr im eigenen Hause’, Hofmannsthal, ‘Es zerfiel mir alles in Teile, die Teile wieder in Teile’, Musils stelling dat als er ‘Wirklichkeitssinn‘ is er ook ‘Möglichkeitssinn’ moet zijn. Na de oorlog heeft de Wiener Gruppe voor een stroomversnelling gezorgd en de consequenties doorgetrokken voor de literatuur. ‘aber ich, so heissen doch alle’ bij Konrad Bayer, I am (not) here, een beeldend werk van Gerhard Rühm, tussen sculptuur en concrete poëzie in. En dan Oswald Wiener, bij wie het problematische van identiteit, maar ook van identificerend schrijven, een rode draad is in die verbesserung von mitteleuropa, roman. Een onuitgevoerd plan voor een van de ‘literarische cabarets’ van de Wiener Gruppe, zeg maar de happenings van eind de jaren ’50, was een massaal koor te laten optreden dat slechts één woord zou zingen: ‘ICH!’.

© Ann Cotten www.glossarattrappen.de

De robot, de kunstmatige intelligentie, confronteert ons met onze grenzen, ontmaskert een aantal illusies dat we graag koesteren. In hoever zijn wij unieke, zelfstandig denkende en handelende wezens? In Florida-Räume staat een interview met de menselijke vriendin van de AI-robot Amun, die intussen geliquideerd is. Zij vraagt zich af of zo’n relatie geen krachtmeting is.

‘Of je hem onder tafel zou drinken, plat discussiëren of langer op zou kunnen blijven dan hij. […] Of zou je je in zijn superieure brein thuis voelen als in een iets te grote pyjama?’

Tegelijkertijd zijn IT en AI uitdagingen, sterke prikkels voor ons. Hoeveel procent van onze hersencapaciteit gebruiken we? Hoeveel terra incognita schuilt er niet in ons bewustzijn? We denken, observeren en voelen veel meer – en vooral erg anders – dan wat we doorgaans uitdrukken. Ik geloof dat Ann Cottens schrijven daaruit zijn kracht put. Uit de verbeten maar ook heel ‘lustvolle’ strijd tegen de pasmunten die zonder nadenken in de courante taalspelen worden gewisseld. De laatste verzen uit het gedicht dat je citeert zinspelen daarop. ‘Mijn tong’ is ook taal, de woorden waarmee ik me identificeer of die ‘men’ van mij gewoon is. Maar die tong is een napraatpapegaai – psitaccisme betekent ‘gedachteloze napraterij’ – als ik niet op mijn tellen let. Wanneer je schrijft, hoef je gelukkig niet voorspelbaar te zijn. In het dagelijks leven best wel, of je belandt vroeg of laat in een dwangbuis (lacht). Met die tong kun je natuurlijk ook heel andere dingen zeggen: ‘vrijheid proeven’.
Maar we wijken af. Zullen we eens naar een filmpje van Ann Cotten kijken?

Jan Pollet:  Ja! Benieuwd.

Alle zwanen heten Reinhard en andere gedichten is een uitgave van Zegwerk

Op deReactor  is een bespreking te lezen van I, Coleoptile een duoproject van Ann Cotten en fotografe Kerstin Cmelka uit 2010 (met veel bijbehorende links).

(met dank aan Arnoud van Adrichem voor de redactionele begeleiding)

Deel 2: zie hier

Over de auteur

Displaying 7 Comments
Have Your Say
  1. 17 september 2010 zag en sprak ik Ann Cotten op een avond in Perdu. Ik heb toen Erik de Smedt het volgende geschreven: “Op mij kwam Ann Cotten over als een intelligent meisje (letterlijk). Ze is klein en slank, heeft scherpzinnige ogen en iets jongensachtigs. Haar relatie tot taal en haar tweetaligheid is interessant. Ik vroeg haar: ‘In which language do you think?’ ‘Think? I don’t think.’ ‘Really?!’ ‘I can hear some woman prattling inside my head, but I turn her off.’ (bij benadering en verkort) Haar Engels was sterk Duits gekleurd, maar idiomatisch. Een woord als ‘effacing’ (uit een, volgens haarzelf, mislukte vertaling in het Engels van het gedicht ‘Sirene’) beklemtoonde ze op de eerste lettergreep… Ik kreeg niet het gevoel dat ze helemaal wist wat ze poëtisch deed. Voor mij zit ze nog in het ‘magische’ stadium, waarin ervaring en taal, bij hun transformatie, door de dichter/schrijver nog niet voldoende kunnen worden overzien (dat ken ik). Het gevolg is vaak: ongewilde obscuriteit. Ann Cotten is volgens mij noch in het Duits noch in het Engels werkelijk ‘thuis’, en het is dat buitenstaanderschap dat haar dichter maakt, en automatisch avontuurlijk in haar combinaties, syntaxis, woordkeus. (Denk aan Adorno, in in zijn Heine-essay: Nur derjenige verfügt über eine Sprache wie ein Instrument, der in Wahrheit nicht in ihr ist’.) Haar poëzie heeft iets bezwerends, door de klank en het ritme, waarin je ook kunt merken dat
    ze, kinderlijk, nog dicht bij de toverbron van de taal staat, zoals ik al zei. Wat ik haar wens in haar verdere carrière is: meer greep op zichzelf en wat haar drijft en een grotere helderheid met behoud van rijkdom, gewaagdheid en dubbelzinnigheid. Als ze helemaal haar scherpte heeft, zal ze een sterke dichter kunnen zijn, inkervend, misschien zelfs profetisch. De tijd zal het leren.”

    • Fijn, Johan, dat je deze scherpe impressie (vreemd dat impressies zo vaak met ‘vaag’ worden geassocieerd, bij jou bestaat dat gevaar niet) nu met meer lezers deelt. Ik kan er alleen maar blij om zijn.

  2. jjpollet zegt:

    “Ik kreeg niet het gevoel dat ze helemaal wist wat ze poëtisch deed. Voor mij zit ze nog in het ‘magische’ stadium, waarin ervaring en taal, bij hun transformatie, door de dichter/schrijver nog niet voldoende kunnen worden overzien (dat ken ik).”

    Volgende week, in de tweede aflevering, gaat Erik dieper in op een aantal gedichten. Daar zal vooral het vormbewustzijn, de ‘vormdwang’ in het werk van Cotten ter sprake komen; het meta-spel met de vorm. Misschien kunnen we deze interessante opmerking van Johan Herrenberg in die context eens onder de loep nemen.

  3. @ Johan, die schijnbaar veel weten in pacht heeft,

    als iemand op zo’n jonge leeftijd stelt dat zij uitsluitend verantwoording schuldig is aan het heelal, staat ze vermoedelijk reeds dertien mijl verder dan the one in the middle of the Gaussian distrubution. no method no guru no teacher.

    • Johan Herrenberg zegt:

      @Dominique Ik vind Ann Cotten zeer interessant, iemand die ik zal blijven volgen.

  4. […] de algemene situering van Cotten en haar werk in deel 1, gaan we in dit tweede deel van ons gesprek met vertaler Erik de Smedt dieper in op drie gedichten […]

  5. […] Pollet in gesprek met Ann Cotten-vertaler Erik de Smedt, deel 1 en deel 2 Geef een reactie LikeWees de eerste om post te […]