Gepubliceerd op: donderdag 21 april 2011

“Hongaren houden vooral van beelden in poëzie, als het even kan in combinatie met ironie” – interview met Krisztina Tóth

Om het half jaar wisselt de Europese Unie van voorzitter. In de rubriek Richting EU presenteert Kluger Hans telkens de literatuur uit dat land. De eerste helft van 2011 hanteert Hongarije de voorzittershamer.

– door David Troch

Een rode handtas, ik zal een rode handtas bij me hebben. Dus heeft Barwoutswaerder meteen als hij op de trein stapt alle dames met rode handtassen in de mot. Al kan Krisztina Tóth, de Hongaarse dichteres met wie hij afsprak, niet in deze trein zitten. Als hij uitstapt en door de Brusselse straten naar de plek van afspraak, het Paleis van Schone Kunsten, wandelt, pint zijn oog zich allang niet meer alleen op rode handtassen vast. Rode jassen, rode sjaals, rode schoenen. Alles wat rood is, trekt nu zijn aandacht.

Omdat hij ruim te vroeg is, heeft hij nog de tijd om de tentoonstelling The new arrivals – 8 contemporary artists from Hungary te bezoeken. Hedendaagse kunst, vaak heeft Barwoutswaerder toch iets van: “Ik moet ook maar eens wat rommel van op zolder bij elkaar rapen en daar een bordje bij plaatsen met niet al te veelzeggende uitleg.” Het punt is, Barwoutswaerder doet dat niet. Net als tal van anderen met zulke gedachten.

Wiens werk hem het meest bekoort, is ongetwijfeld Orshi Drozdik die een zelfgefabriceerde pop centraal stelt, waarrond telkens het getal twaalf van tel is. Twaalf fotoxe2x80x99s, twaalf zwarte kaders met witte tekst die samen Love letter to the Medical Venus vormen en twaalf zilveren schalen waar ook weer tekst in is gegraveerd.

Het toeval wil dat Tóth later in het gesprek met Barwoutswaerder vertelt ook over dat werk erg enthousiast te zijn. Een gesprek dat niet zou hebben plaatsgevonden als ze elkaars mobiel nummer niet hadden gehad. Tóth komt immers niet opdagen met een rode handtas, zelfs haar jas, sjaal en schoenen zijn niet rood.
“Het moet de derde of de vierde keer zijn dat ik in Brussel ben,” zegt Txc3xb3th wanneer de twee elkaar uiteindelijk hebben gevonden en samen naar de brasserie van Bozar stappen. “En altijd voor de literatuur, ja. Mijn man wil morgen naar Antwerpen, daar ben ik nog nooit geweest. Voor ik naar Brussel kwam, was ik in Liepzig en Luxemburg. Ik reis behoorlijk wat af dankzij mijn poëzie. Maar het mat een mens wel behoorlijk af.”

We stappen de brasserie binnen en worden naar een tafeltje tussen twee Nederlands sprekende koppels geleid.
“Is het hier niet te rumoerig?”, vraagt ze.
“Als het voor jou oké is, is het voor mij oké,” zegt Barwoutswaerder. Waarop Tóth prompt en zonder naar de kaart te kijken een Orval bestelt. “Dat is met voorsprong mijn favoriete Belgische bier,” bekent ze.
Barwoutswaerder bestelt er zichzelf ook eentje. Het startsein voor een goed gesprek, dat een ober ergens in het midden onderbreekt: “Het is hier geen café waar je enkel wat kan drinken.” Tóth en Barwoutswaerder kappen snel wat rest van de Orval in een teug achterover en zetten het gesprek verder in het Paleis van Schone Kunsten.

“Ik ken niet elk van de acht Hongaarse kunstenaars die hier nu tentoonstellen persoonlijk, maar ik waardeer iedereen zijn werk. Naast Drozdik bekoort vooral  Kicsiny me. Niet in die mate dat zijn werk me aan het schrijven zet. Dat effect heeft kunst nooit op me. Het is me nog maar een keer gelukt om een reeks gedichten te schrijven geïnspireerd op hedendaagse kunst. Bij mij werkt het niet zo, dat ik over eender wat kan schrijven. Ik moet het meer hebben van gesprekken.”
“In de trein vangt een mens bijvoorbeeld wel eens wat op,” zegt Barwoutswaerder.

“Inderdaad! Als de mensen naast ons in de brasserie Frans of Hongaars hadden gesproken, had ik misschien iets gehoord waarmee ik wat kan in een gedicht. Zo’n zinnetje of dialoog schrijf ik dan op. Ik heb dan ook niet meteen een volledig gedicht. Ik puzzel met allerlei kleine details, waarmee ik aan een groot verhaal bouw. Tot alles plots als een mozaïek in elkaar valt. Dat proces kan soms maanden of zelfs jaren in beslag nemen. ” “Maar je weet meteen of het een zinnetje voor een gedicht of een verhaal is?”, vraagt Barwoutswaerder.
“Toch niet. In het begin moet ik echt zoeken naar de juiste context. Ik noteer alles in een soort ideeënmap waar ik regelmatig eens in blader en puzzelstukjes uit pluk. Schrijven is voor mij echt transpiratie. Ik ben zelfs helemaal niet zo’n fan van het woord inspiratie. Alleen dromen, die willen mij nog wel eens inspireren. ’s Ochtends vlak na het wakker worden wat noteren, heerlijk. Al schrijf ik, of beter, werk ik altijd ’s nachts, overdag ben ik huisvrouw.”

“In een interview las ik dat je ook heel erg met glasramen bezig bent.”
“Die glasramen, dat is nu echt tot een hobby herleid. Het staat ook helemaal los van de literatuur, ik verwerk er bijvoorbeeld nooit woorden in. Dat tegengewicht is nodig, als je schrijft ben je altijd met je hoofd bezig, dan is het goed om ook iets met je handen te doen.”
“Je kan ook sporten,” zegt Barwoutswaerder.
“Ja, ik loop ook wel eens. Vroeger deed ik die glasramen echt uit noodzaak. Tegenwoordig lukt het wel met wat ik met de literatuur verdien. Af en toe ontvang ik een subsidie voor een boek. Of een schrijver al dan niet een subsidie ontvangt, gebeurt in Hongarije op basis van een samenvatting van het manuscript dat je indient.”
“Kent literatuur, en in het bijzonder poëzie, enige populariteit in Hongarije?”
“We zijn natuurlijk een erg klein land, we tellen ongeveer tien miljoen inwoners. Maar toch haalt een dichtbundel doorgaans een oplage van tweeduizend exemplaren. Ik heb het geluk dat van al mijn bundels tienduizend exemplaren zijn verkocht.”
“Ongelooflijk, dat haalt een dichtbundel bij ons maar zelden. Wat zoekt een Hongaar in poëzie?”
“Hongaren houden vooral van beelden in poëzie, als het even kan in combinatie met ironie. Daarom zijn dichters die de ironie niet schuwen vaak het populairst. Ik heb zelf al heel wat hedendaagse Franstalige auteurs, onder wie ook enkele Belgische, naar het Hongaars vertaald. Ik denk bijvoorbeeld aan de Belgen Jean- Pierre Otte, Francis Dannemark, Carl Norac, Lucien Noullez, Philippe Lekeuche, William Cliff en Guy Goffette en aan de Luxemburgers Jean Portante en Ench. Maar in populariteit en qua verkoopssucces kan wellicht niemand tippen aan Jean-Philippe Toussaint.”

“Ik kan mij inbeelden dat niet alle Hongaren zo goed Frans spreken als jij.”
“De jongeren in Hongarije spreken tegenwoordig voornamelijk als tweede taal Engels. Frans is echt wel een uitzondering. Ik heb het zelf op de universiteit geleerd. Naast de reeks vertalingen, heb ik ooit een anthologie met drieëndertig hedendaagse auteurs samengesteld. Ik mag dan nooit een redacteur van een literair tijdschrift geweest zijn, dat was toch ook behoorlijk wat werk. Trouwens, er zijn heel veel literaire magazines in Hongarije, naar mijn mening misschien wel te veel. Ze bereiken altijd maar een beperkt aantal lezers.”
“Dat kan je niet alleen over Hongaarse literaire tijdschriften zeggen.”
“Wat is de oplage van Kluger Hans?”
“500.”
“Toch al niet slecht. Overigens, er zijn niet alleen Frans- of Engelstalige dichters naar het Hongaars vertaald. Er zijn een drie-, viertal vertalers die behoorlijk wat vertalen uit het Nederlands naar het Hongaars. Mari Alfxc3xb6ldy, die voor Kluger Hans mijn gedichten heeft vertaald, is een van hen. Wist je bijvoorbeeld dat Leonard Nolens en Herman De Coninck erg populair bij ons zijn? Al moet je hen nu ook weer geen sterrenstatus toedichten. Ze zijn en blijven beperkt gelezen. Enkel wie regelmatig Hongaarse poëzie leest, wil ook wel eens een vertaling ter hand nemen.”

“Als je tienduizend exemplaren per bundel verkoopt, kan ik me voorstellen dat je wel eens herkend wordt op straat.”
Dat valt allemaal best mee. Ik kan nog in een winkel komen zonder herkend te worden. En zeker in een boekenwinkel. Dat heeft wellicht ook te maken met het feit dat ik niet zomaar wil opdraven in televisieshows. Ik besef wel dat het interessant kan zijn om voor de camera’s een lepel op te eten in plaats van met een lepel te eten, maar voor mij is en blijft het belangrijkste datgene wat ik schrijf, niet alles wat daar toevallig rond gebeurt.”
“Maar optredens zoals op het Passa Portafestival doe je wel.”
“Ja, maar ik hou echt meer van het schrijven en het schrijfproces, dan van het voorlezen aan publiek. Neem nu Pixel, mijn volgende boek dat midden juni verschijnt. Ook de voorstelling daarvan zal ik bewust beperkt houden.”
“Is het een dichtbundel?”
“Nee, een roman. Dat de dingen bij mij wel eens als een mozaïek samenvallen, komt daar echt naar voor. Pixel is opgebouwd uit dertig hoofdstukken en schetsen een beeld van Hongarije tussen 1980 en nu. Er is een Fransman met een Hongaarse moeder, er is een Franse schilder die in Londen woont en die de oud Joegoslavische regio met zijn nieuwe vrienden ontdekt. De andere verhaallijnen situeren zich in Budapest en zijn sterk met elkaar verweven. De hoofdstukken hebben titels als ‘Het verhaal van de nek’, ‘Het verhaal van de mond’ en ‘Het verhaal van de hand’ en aan het eind van het boek zie je het ganse menselijke lichaam.”
“Misschien doe je dat niet met proza, maar ik kan me voorstellen dat je bij het schrijven van je gedichten wel eens binnenskamers voorleest.”
“Bij vertalingen spreek ik wel eens dialogen uit. Een dialoog moet toch bestaan uit zinnen die je echt zou uitspreken en niet uit correct Hongaarse schrijftaal. Bij eigen werk doe ik dat dan weer niet, al heb ik in mijn hoofd wel partituren zitten. Dat duidt erop dat ritme en interne muziek erg van belang voor me zijn.”

Over de auteur

Displaying 1 Comments
Have Your Say
  1. […] “Hongaren houden vooral van beelden in poëzie, als het even kan in combinatie met ironie” – interview met Krisztina Tóth door David Troch. – Krikri bestaat helemaal geen 10 jaar – interview met Krikri vzw. Vind ik […]