Gepubliceerd op: maandag 20 september 2010

“Ja, ik ben droef. Maar we gaan niet huilen. We zijn mannen” – over ‘Afscheid van Congo’ van Erwin Mortier

– door Roel Weerheijm

Congo vormt een complexe en duistere bladzijde in de geschiedenisboeken van België. Jef Geeraerts is een van de laatste getuigen van het ‘België aan de evenaar’. Erwin Mortier reisde in januari 2010 met hem naar Congo, en schreef Afscheid van Congo. Een boek dat al even veelzijdig en grauw lijkt als de geschiedenis van Congo zelf.

Zoals veel Afrikaanse landen kende Congo direct op haar geboortedag (30 juni 1960) al een roerige geschiedenis die gedurende de kolonisatie, gekleurd door een moeilijke verhouding met de Belgische kolonisatoren, was ontstaan. De pijnlijke voordrachten tijdens de officiële onafhankelijkheidsverklaring onderstreepten deze verhouding. Koning Boudewijn refereerde aan Leopold II, en stelde dat het te danken was aan hem, en later aan België, dat Congo welvaart en orde kende. Zonder empathie voor de Congolezen, zonder oog voor het eigen, besmette blazoen. De arrogante houding van Boudewijn irriteerde de Congolezen. Patrice Lumumba, de eerste Congolese president, wist van de speech en plaatste daar ongevraagd zijn onverbloemde versie tegenover. Hij verwees expliciet naar het machtsmisbruik van de kolonisator, en de geselingen, martelingen en gevangenisstraffen voor onschuldige burgers, die de Congolezen moesten ondergaan voor geen ander doel dan Belgische rijkdom. Congo raakte Lumumba snel na de onafhankelijkheid kwijt. In 1965 volgde een staatsgreep door Mobutu, die een dictatuur vestigde. Congo wilde haar Afrikaanse identiteit uitdragen. België en Congo raakten heel ver van elkaar verwijderd.

Toch konden veel voormalige werknemers van de kolonisator geen afstand doen van Congo. Ze hadden er jaren gewoond, gewerkt en geleefd. Congo was bij hen in het bloed gekropen. Onder hen Jef Geeraerts. Hij werkte tussen 1952 en 1960 in een gebied dat ongeveer zo groot was als Vlaanderen. Snel na de onafhankelijkheid moest Geeraerts naar Vlaanderen terugkeren, en nooit meer had hij voet op Congolese bodem gezet. Geeraerts schreef een rauwe tetralogie over zijn tijd in Congo, Gangreen. Op het eerste deel staat een naaktportret van een van zijn Congolese vrouwen. Gangreen veroorzaakte ophef, Geeraerts werd van racisme beschuldigd, maar tegelijk werden zijn boeken juichend ontvangen. Vele boeken volgden, maar de tetralogie achtervolgde hem.

Recent keerde Geeraerts, als man van tachtig jaar, terug naar Congo. In zijn kielzog schrijver/dichter Erwin Mortier, diens levensgezel Lieven Vandenhaute en cameraman Vincent Ponnette, die voor Canvas een documentaire van de reis maakten. Mortier beschreef de reis van hem en Geeraerts naar de grote voormalige kolonie van België aan de evenaar in het dagboek Afscheid van Congo, dat in mei 2010 verscheen. Mortier, Geeraerts, Vandenhaute en Ponnette wachten op het vliegtuig. Hun reiservaring overziend, concludeert Mortier:

Van ons vieren heeft dus alleen Jef herinneringen aan het land waar hij als jongeman met toenemende afkeer van het beschavingsideaal van de Belgische kolonisator gewerkt heeft. De tweespalt tussen de strikte ambtenaar die hij ook was en de andere Jef, die gaandeweg grote liefde en respect opvatte voor Congo en de Congolezen, heeft ongetwijfeld het schrijverschap gevoed dat in zijn eerste romans en verhalen tot ontlading kwam. (p. 08)

Ja, volgens Erwin Mortier leidden de Congo-ervaringen van Jef Geeraerts tot zijn literaire carrière. Ook Mortier staat direct stil bij de Gangreen-boeken.

Van dat vroege werk blijft Gangreen 1 Black Venus nog altijd het krachtigste boek, het meest omstreden ook, en het minst begrepen; een roman als een ejaculaat, een expulsie, een exorcisme of rauw zuiveringsritueel. “Ik heb in dat boek de kolonisator in mij gewurgd en Afrika uit me weggebrand,” zegt hij [Jef Geeraerts] daarover. “Toen Congo uit mijn lijf verdwenen was, kon ik ander werk aanvatten.”  Op de achtergrond van Gangreen 1 schemert een uitzichtloos huwelijk dat later zou uitdraaien op een bittere echtscheiding, waarvan de kwetsuren zijn blijven schrijnen. (p. 8-9)

Drie pijnlijke aspecten van een losbandige adolescent in een kolonie aan de evenaar (zijn afkeer van het systeem waarin hij noodgedwongen blijft werken, zijn moeilijke verhouding met het land waar hij zich bevindt en een mislukkend huwelijk) vormen de achtergrond van de reis, het begin van een roemruchte literaire carrière en een deel van het vertrekpunt van schrijver Erwin Mortier: vanuit die gecompliceerde, donkere achtergrond van Jef Geeraerts beschouwt hij de bejaarde man die in januari 2010 zijn Congo opnieuw bezoekt. Hoe zou het Geeraerts vergaan, gelet op de intensiteit van zijn Gangreen-boeken, als hij voor het eerst in vijftig jaar weer in Congo is? Het zou een mooi uitgangspunt kunnen zijn voor Afscheid van Congo.
Maar hoe indrukwekkend dit boek in vele opzichten ook is, het lijkt zichzelf een veelzijdig en ambitieus doel te hebben gesteld, dat het niet kan naleven. Tal van lijnen door de tijd maken het boek teveel een kluwen.
Ten eerste is daar de, zojuist beschreven, roerige achtergrond van de jonge Jef Geeraerts, versus de oude Jef Geeraerts die naar zijn Congo terugkeert. Ten tweede het land Congo, dat destijds onder Belgisch bewind stond en nu onafhankelijk is. En ten derde de schooljongen Erwin Mortier die over Congo leert, versus de volwassen Erwin Mortier die voor het eerst in Congo rondloopt. Ofte wel: de vroegere, tegenover de tegenwoordige Belgische opvattingen over Congo.
In Afscheid van Congo prevaleert niet een van deze drie tijdslijnen, maar het boek wil aan alle drie aandacht schenken. Dat lukt niet. De ontwikkeling van Congo komt slechts gedeeltelijk uit de verf, de tegenstellingen tussen vroegere en tegenwoordige Belgische opvattingen over Congo blijven schimmig. Alleen het portret van Jef Geeraerts wekt indruk en overtuigt, maar Mortier wisselt deze beklijvende persoonlijke episodes (te) vaak af met sociale of politieke feiten, getuigenissen over de tegenwoordige staat van Congo of zijn persoonlijke reflectie op alle indrukken die hij moet verwerken die an sich ook interessant zijn, maar teveel gefragmenteerd blijven.
Deze tekortkomingen aan het op zich interessante Afscheid van Congo vestigen de aandacht op een thema dat duidelijk uit deze drie tijdslijnen naar voren komt zetten: schizofrenie.

Zo herinnert Mortier zich dat hij als schooljongen de naam Congo in zijn atlas moest doorstrepen, want je weet maar nooit. Schizofrenie zoals deze kenmerkt de sociaal-politieke geschiedenis van Congo, de manier waarop België en Belgen met Congo omgaan, de manier waarop Congo en Congolezen met België omgaan, en Geeraerts’ verhouding tot Congo en haar inwoners (men leze, nogmaals, de Gangreen-reeks).
Als Mortier en Geeraerts terug zijn in het land blijkt dat er niets meer over is van de door de Belgen opgebouwde welvaart  want ook al was die welvaart met zweepslagen verkregen, de Congolezen woonden in 1960 in een functionerend land, dat min of meer welgesteld was. Wat Geeraerts en Mortier in 2010 terugzien is een land dat in de greep is van corruptie waar conflicten en burgeroorlogen onophoudelijk dreigen en soms realiteit worden, waar de armoede alomtegenwoordig en uitzichtloos is.
Al tijdens de ceremonie ter gelegenheid van de onafhankelijkheid van Congo, juni 1960, bleek de grote afstand tussen de Belgen en de Congolezen, een afstand die eerder groter dan kleiner is geworden. Maar als Geeraerts en Mortier een dorp bezoeken, lijkt het tafereel waarin ze terechtkomen minstens een halve eeuw te laat plaats te vinden:

De dorpshoofden, nog steeds zwaaiend met hun kwastjes van runderhaar, drukken hun hoofd tegen Jefs borst en zoenen hem op de lippen. Ik zie dat Jef overdonderd is, en wij zijn het ook. Dit is het soort ontvangst dat ik me eerder in oude prentenboeken zou voorstellen, of in de albums van Kuifje een verwelkoming die nostalgisch aandoet, maar die me ook vervult van onbehagen en onwennigheid, met al die mensen die ons toejuichen alsof we buitenlandse staatshoofden waren, alsof we nog altijd de machtige, alwetende Belgische blanken zijn. (p. 144)

Mortier zelf wordt direct geconfronteerd met de schizofrenie. Hij, geboren na de Congolese onafhankelijkheid, wordt door twee mannen aangesproken die nog jonger zijn:

Twee jonge kerels wurmen zich door het venstergat vlak bij me naar binnen en tikken me op de schouder.
“Waarom hebben jullie ons in de steek gelaten?” vragen ze. “Kijk eens hoe het er hier nu bijligt. Vous, vous  nos parents. Nous avons besoin de vous.” Ze vragen naar mijn telefoonnummer, om uitgebreid over de toekomst van het land te praten. Hoe ze dat willen klaarspelen is me een raadsel. (p. 147)

Want al geven de Congolese inwoners blijk van een groot respect voor de Belgen (of voor België?) en geven vele mensen, die Mortier en Geeraerts onderweg spreken, aan dat ze niets liever willen dan terug naar de Belgische heerschappij, aan de andere kant is een zeer anti-Belgisch sentiment te proeven, met name op nationaal niveau:

Nu Kabila junior zoete broodjes kan bakken met de nieuwe economische reuzen, die allemaal verlekkerd zijn op Congo’s rijkdommen, verkeert de gewezen kolonie met het oude moederland steeds vaker op gespannen voet. De president is niet langer geneigd Belgische kritiek op zijn beleid zomaar te slikken. Vlak voor ons vertrek viel hij nog zwaar uit naar Karel De Gucht en verklaarde hem ongewenst als gesprekspartner. (p. 37)

Hoe opmerkelijk en raadselachtig deze ervaringen ook zijn, ze blijven een beetje in de ruimte hangen. Mortier tekent ze op, verbaast zich of stelt zich enkele vragen, maar gaat er niet dieper op in. Dat is jammer, want deze gebeurtenissen smeken om interpretatie. Het lijkt of Mortier verdoofd was en niet anders kon dan noteren wat hij waarnam, om daarna door te gaan.
Zo verdoofd lijkt hij ook achter Jef Geeraerts aan te lopen door Congo. Geeraerts zelf heeft genoeg aan zijn hoofd. Want waar een verdord veld ligt, ziet Geeraerts de tuin die het ooit was. En het vervallen krot in het midden van het veld, dat was toen een mooie, grote villa. Geeraerts kan door de trieste aanblik van Congo anno 2010 prikken. Erwin Mortier niet. Uit zijn relaas spreekt onophoudelijk een geschokte geestestoestand van iemand die niet kan bevatten wat hij ziet. En in die taferelen, waar Mortier met prachtig gestileerde taal vat op probeert te krijgen, loopt Geeraerts rond, wijzend naar een oud huis, een gebouw dat vroeger een kantoor was, een oude weg die nu niet meer dan een zandpad is, of plekken waar vroeger plantages waren. De schizofrenie van Afscheid van Congo schuilt ook hierin.
En hoe stiller Geeraerts wordt, hoe meer de aanblik van ruïnes of het weerzien van oude kennissen hem doen  ook al beweert hij vaak, aldus Mortier, het tegendeel. Kort voor het vertrek uit Congo verneemt Geeraerts dat een van zijn voormalige minnaressen, het model dat naakt op de voorkant van Gangreen 1 Black Venus prijkt, een paar jaar voor zijn terugkomst is overleden. Hij rouwt in stilte. En ook als Geeraerts de zieke en verzwakte Miss Egbunde tegenkomt, die destijds onder hem werkte, en uit zijn mond verneemt hoe het met Congo gaat, is het de stilte die spreekt, niet hun monden. Mawa, klinkt daar doorheen.

Verandering is niet in zicht. Het enige wat de machthebbers interesseert is geld in hun zakken steken. Ze zuigen ons mooie land leeg. Ja, ik ben droef. Maar we gaan niet huilen. We zijn mannen. (p. 75)

Uit het fragmentarische maar bij momenten indringende Afscheid van Congo ontstaat in elk geval een veelzijdig beeld van Jef Geeraerts. En dan moet natuurlijk ook het losbandige leven dat Geeraerts zou hebben geleid aan bod komen.

Ik had affaires met inlandse vrouwen en meisjes. Ik kon niet aarden in mijn huwelijk. Als ik thuis weg kon, dan was ik altijd opgelucht. Het werkte niet tussen mijn vrouw en mij. Ik had medelijden met haar, zeker, maar mijn dwang naar vrijheid en liefde was te sterk. De mensen denken vaak dat ik in dit land seks heb gezocht, maar dat is niet zo. Ik zocht de liefde. In die zeven jaar in Congo heb ik achttien vrouwen gekend. Een zeer middelmatig gemiddelde, vind ik. Als ik onderweg een mooi meisje zag, dan stopte ik even en ik sprak haar aan. En vaak kwam van het ene woord het andere. De meeste vrouwen hier zijn zeer spontaan. Ze doen niet zo nuffig als de rich bitches uit de beschaving. Het zijn eigenlijk wilde diertjes. (p. 160)

Het portret van de mens Geeraerts, met zijn veelgekleurde herinneringen, zijn roerige geschiedenis, de voor hem pijnlijke aanblik van Congo anno 2010, is een sterk onderdeel van Afscheid van Congo. Het is gemakkelijk in nostalgie te vervallen, en in de clichés die zo dik om het thema’herinnering’ hangen, maar Mortier vermijdt ze zorgvuldig. Getekend door de schizofrene thema’s krijgt de opvallende positie waarin Jef Geeraerts zich bevindt, bovendien iets macabers: het land dat hij kende, is lang geleden heengegaan, gebouwen zijn ruïnes geworden en de meeste van zijn bekenden en zijn geliefden van weleer zijn dood of onvindbaar.

Niettemin bracht de reis hem enkele emotionele ontmoetingen. Wat was er over van het land dat België in 1960 achterliet, het land waar hij zeven jaar van zijn leven had gewoond en gewerkt? Ongetwijfeld hebben deze onthutsende ontdekkingen bij Geeraerts in gedachten geschrijnd als een open wond, ook al nam Mortier waar dat hij uiterlijk vrijwel onbewogen bleef, en bleef Geeraerts volhouden dat het hem niet zoveel deed.
Mortier schreef na thuiskomst een boek dat bol staat van verbazing, een tekortschieten van rede en begrip, maar ook van persoonlijke inleving in Jef Geeraerts, in wie veel verschillende emoties en gedachten gebundeld zijn geweest in Congo. Misschien had Mortier het doel van dit boek moeten formuleren, of zich moeten beknotten in de waarnemingen die hij zou gebruiken, maar de poging die hij ondernam heeft desondanks in een waardig boek geresulteerd.

Over de auteur