Gepubliceerd op: maandag 10 januari 2022

EI 300: Herman Gorter – (zonder titel)

 

Gij staat zoo heel, heel stil
met uwe handen, ik wil
u zeggen een zoo lief wat,
maar ’k weet niet wat.

Uw schoudertjes zijn zoo mooi,
om u is lichtgedooi,
warm, warm, warm – stil omhangen
van warmte, ik doe verlangen.

Uw oogen zijn zoo blauw
als klaar water – ik wou
dat ik eens even u kon zijn,
maar ’t kan niet, ik blijf van mijn.

En ik weet niet wat ’t is wat
ik u zeggen wil – ’t was toch wat.

 

Vorig jaar verscheen de bundel Selected Poems van Herman Gorter, de vertaling van een keuze uit alle gedichten na Mei. Van de 86 gedichten uit Verzen (1890) heeft vertaler Lloyd Haft er 22 uitgekozen en het bovenstaande sonnetachtige liefdesgedicht hoort daar niet bij. Ik snap wel waarom.

Hoewel het qua vorm op het eerste oog behoorlijk traditioneel lijkt, lijdt het meer dan andere gedichten onder het probleem dat de Amerikaanse dichter Robert Frost bedoelde met zijn definitie ‘poëzie is datgene wat verloren raakt in een vertaling’. Toch maken de vier keurige strofen, drie kwatrijnen en een distichon, een tamelijk degelijke indruk. Maar bij lezing vinden wij (en de lezers van 1890 al helemaal!) dat er nogal wat ongerijmdheden in zitten. Het is bijvoorbeeld geen bijzonder mooi gedicht. Rime riche ( twee keer ‘wat’-‘wat’), belabberde formuleringen (‘ik doe verlangen’), hinderlijke, aan alledaagse spreektaal ontleende fouten (‘ik blijf van mijn’) en het door knullige enjambementen afgedwongen gepaard rijm in regel 2-3 (‘ik wil / u zeggen’) en in regel 13-14 ‘wat / ik u zeggen wil’).

Maar Gorter doet hier intussen wel iets bijzonders. Hij lijkt de poëzie te herdefiniëren. Dat moet neerlandicus Garmt Stuiveling ook ongeveer bedoeld hebben toen hij Verzen een beginpunt noemde. Hij daagt de lezer uit, ja, dwingt hem zelfs om aanzienlijk méér uit de tekst te destilleren dan er objectief gezien in zit. Sterker, de tekst vráágt daar zelfs letterlijk om. De laatste twee regels ‘En ik weet niet wat ’t is wat / ik u zeggen wil – ’t was toch wat’ voeren de lezer naar de vraag wát die ‘ik’ dan precies wilde zeggen. Het stuntelige rime riche in deze regels duwt de lezer met de neus op het belang van deze vraag. Kennelijk volstaat datgene wat voorafging niet. Waarschijnlijk, stel ik me zo voor, bedoelt de ik-figuur dat zijn precieze gevoelens zich niet laten vangen door een eenvoudig ‘ik hou van jou’, wat door het hele gedicht wasemt, zonder ook maar één keer uitgesproken te worden. Het gedicht trekt daarom de ultieme conclusie uit dit tekortschieten van de taal. Het gaat ervan stamelen. Het zoekt naar woorden die er steeds weer verkeerd uitkomen – en het is juist daarom zo herkenbaar voor de vele verliefden die zichzelf in die stamelaar herkennen. Samen met zijn nog veel populairdere evenknie ‘Zie je ik hou van je, / ik vin je zoo lief en zoo licht –’ opent dit gedicht de weg naar een heel nieuwe, veel authentiekere liefdespoëzie dan tot 1890 gangbaar was.

Maar het gedicht maakt nog iets duidelijk. Het demonstreert dat dat tekort van de taal tevens de kracht van de dichtkunst bepaalt. De taal bestaat uit woorden en woorden hebben betekenissen. En zo lang zo’n betekenis één op één overeenkomt met de bedoelde boodschap hebben we geen gedichten nodig. Pas als de taal tekortschiet, komt de poëzie te pas. ‘Gij staat zoo heel, heel stil’ is niet alleen een onbeholpen liefdesverklaring van een ik-figuur voor een meisje. Het trekt ons ook de wanhoop van die ik-figuur in, die maar niet uit kan leggen wat hij bedoelt. En, zo beseft de lezer, het is daarmee ook een overwinning van de poëzie op de taal, want in al zijn treurige wanhoop levert het vervolgens wel een van de mooiste en indringendste liefdesgedichten uit onze taal op.

En ja, probeer dat maar eens te vertalen. Vertalers doen het toch al niet gauw goed. Moet je proberen de vorm in stand te houden, compleet met metrum, regellengte en rijm? Kun je je beter op de woorden richten en die zo nauwkeurig mogelijk vertalen? Of wil je uiteindelijk de sfeer van het gedicht zo goed mogelijk weergeven? In het geval van Gorters Verzen zou je wellicht voor die laatste optie kiezen. Stemmingen en kleuren spelen daarin immers een belangrijke rol en Lloyd Haft kwijt zich in zijn selectie uitstekend van zijn taak. Maar wat had hij in hemelsnaam met ‘Gij staat zo heel, heel stil’ aan gemoeten? Waarschijnlijk keek hij ernaar en dacht: onvertaalbaar!

 

 

Selected Poems
Herman Gorter
vertaling door Lloyd Haft
Uitgeverij Arimei Books
ISBN 9789083133652

Gorters Verzen zijn in het Nederlands uiteraard te lezen via de website van DBNL.

 

 

Over de auteur

Jan de Jong

- (1954) studeerde Nederlands en literatuursociologie in Tilburg en Nijmegen. Hij is redacteur letteren van cultureel webmagazine CuBra.nl, recenseert poëzie voor verschillende papieren en digitale media en is co-auteur van Zelf gedichten lezen, een bundel essays over moderne Nederlandse poëzie.