R22: Lijken (einde)
Zeg mij na, zei hij.
Het grote gierachtige gedrocht en het kleine meelkleurige monster keken hem aarzelend, met grote ogen, als uit een diepe slaap ontwaakt aan.
‘De botten, de botten, in de vlag zullen ze rotten, die de duvel en zijn môer bedotten,’ reciteerde Papa Boem kort en gehakt, zijn tranen de vrije loop latend.
Het tweetal snaterde, zich vergissend in de woorden, ongelijk, hem na.
‘Nou zingen,’ zei Papa Boem kortaf, ‘zingen dat je longen uit jelui lijf spatten. Vooruit!’
Hij zette in, met zijn gebarsten leeuwenstem. Het duo slingerde zijn ijl gepiep en gekras als gladder en raspiger ranken om de knoest die Papa Boem’s stem was.
Daarna stond de generaal op, salueerde, met zijn gelaat naar het oosten, klapte met de hakken, pakte zijn bajonet en stak hem met kracht in zijn hart.
Hij viel om als een boom.
‘Kom op, vlug’ zei de timmerman Scherpende bits van angst, ‘wegwezen hier. As de sodemieter. Die vent is een hoge. Je weet nooit wat er gebeurt’.
De pastoorsvogel, uitgeblust Gods lof mompelend, liet zich gewillig meevoeren.
—-
Lees het volledige hoofdstuk online op dbnl.