Gepubliceerd op: vrijdag 23 november 2018

EI 127: Sybren Polet – Poe’s Eureka, een hommage

 

1
Oneindigheid als een gedachte aan een gedachte,
een oneindig’ ondenkbare gedachte,
met de schommelende verbeeldingskracht,
een die groeit & krimpt,

middelpuntig noch uitmiddelpuntig.

Een universeel raadsel dus, geschikt
voor de diepzinnige inktvis

en zijn omwolktheden.

*

De interstellaire detective, eeuwig op zoek
naar de verborgen kosmische dader,

medeveroorzaker

van de inktwolken waarin we verkeren:
donkere materie als duistere rede

en omgekeerd.

2
Iedere ster een titanisch atoom:
steratomen die naar elkaar toe bewegen
en zullen opgaan in oneindige dichtheid
als uitingsvorm van een oneindig verdichte geest.

Waarna zich een nieuw universum zal ontvouwen.

In ons een vaag vermoeden

van vorige universa.

 
___
Het is heel bijzonder dat Poe in 1848 in een essay over het materiële en spirituele universum verkondigde dat het heelal was ontstaan door een explosie. Bovendien beweerde hij dat het heelal uitdijt en uiteindelijk weer krimpt. Dit was lang voordat de grote natuurkundigen tot soorgelijke opvattingen kwamen. Sybren Polet schreef ‘een hommage’, waarmee zijn laatste, posthume, bundel opent.

Behalve dat dit gedicht een mogelijke beschrijving is van de kosmos, is het een kenschets van de schrijfwijze van Polets gedichten. Hij gebruikt natuurkundige beeldspraak, op het centrum gericht én excentrisch. Een geliefde stijlfiguur is de antithese.

Het gedicht bestaat uit groepen zelfstandige naamwoorden, die nader gespecificeerd worden. ‘Oneindigheid als een gedachte aan een gedachte’: duizelingwekkend dus en dan ook nog ‘een oneindig’ ondenkbare gedachte’. Daar hebben we een oxymoron: een oneindige gedachte en een oneindig ondenkbare gedachte. Dit wordt verder uitgewerkt ‘met de schommelende verbeeldingskracht, / een die groeit & krimpt’. Het &-teken is typisch voor de zestiger jaren.

Het ‘raadsel’ is ‘universeel’, ‘geschikt / voor de diepzinnige inktvis’, de dichter. Dan volgen enkele spaties op de volgende regel. Dit suggereert een zekere openheid. Het ‘raadsel’ is duister door de
metaforische inkt die om de gedachte wolkt. De dichter is als de natuurkundige een ‘interstellaire detective’, op zoek naar een goddelijk (?) principe, ‘de verborgen kosmische dader’. Hij vergelijkt de nog steeds onbekende ‘donkere materie’ met de ‘duistere rede’, en ‘omgekeerd’. Hij vergelijkt een ‘ster’ met een enorm ‘atoom’. Dit doet denken aan het alchemistische “zo boven, zo beneden” en dan volgt een beschrijving van een verondersteld natuurkundig gebeuren. Vermoedelijk laat Polet dit ook gelden voor zijn gedichten.

Polet is nogal zeker van zijn zaak. Het handschrift dat in de bundel naast het typoscript staat, heeft geen doorhalingen of verbeteringen, die elders in de bundel wel te vinden zijn. Mogelijk heeft dat te maken met de verbondenheid met de tekst van Edgar Allan Poe. Sybren Polet schrijft zelf in een notitie over dit gedicht:

Het eerste deel van dit gedicht maakt gebruik van vrijwel letterlijke citaten uit Poe’s ‘prozagedicht’ Eureka (1848) waaronder ook zijn ‘diepzinnige inktvis’.
      Het tweede deel verwerkt het slot van Poe’s Eureka. In dit deel worden al ideeën en intuïties over materie en kosmos ontwikkeld die pas in de twintigste eeuw weer aan de orde komen, o.a. bij Einstein, die Poe’s geschrift in een vroeg stadium met bewondering las; later ontkende hij het eerder gelezen te hebben en deed hij er smalend over. Zie voor een Nederlandse uitgave de bewerking, plus interessant nawoord van René van Slooten: Eureka. een prozagedicht (2003).
      De interstellaire detective is natuurlijk Auguste Dupin, ook Poe’s schepping.

___
 


Zijnsvariaties · Verbovelden
Sybren Polet
bezorgd uit handgeschreven gedichten
door Elice de Gier en Laurens Ham
die ook een nawoord schreven
Uitgeverij Wereldbibliotheek
ISBN 9789028427853

 

 

 

Over de auteur

- Dichter, prozaïst,criticus, interviewer.