EI107: Floor Buschenhenke – Vliegveld
Voor Arnouds clown
Zij staan elke zaterdag in de vertrekhal
zakdoekslingers uit hun mouwen te trekken.
Ze gaan met grote gebaren het publiek rond.
Men wordt uitgenodigd om het verdriet
om het afscheid van deze of gene
in zo’n zakdoek te snotteren,
om de naam van de vertrokkene
erin te schreeuwen, hoesten of,
voor mensen met wat meer tijd omhanden,
borduren.
Ik kom mijn verdriet ophalen.
Het zit opgefrommeld in de binnenzak
van een halfafgeschminkte schipholclown.
Zakdoek voor zakdoek bevoel ik mijn weg.
Ik zit gehurkt achter zijn stoel mijn werk te doen,
terwijl de clown van dienst een broodje eet.
Met kleverige vingers van het verdriet
van anderen zoek ik naar je naam.
Ik maak van die zakdoek een landingsbaan.
___
Hoe zit dat toch met ontroering bij het lezen van een gedicht als ‘Vliegveld’. Je hoeft er niks voor te doen, het is er zelfs zonder dat je het gedicht helemaal hebt gelezen, laat staan geïnterpreteerd. Zijn het de woorden, sommige woorden, zoals hier misschien ‘clown’, ‘verdriet’? Veel kinderen zijn bang voor clowns, in mijn beleving al sinds de onopgeloste zedenzaak in Oude Pekela eind tachtiger jaren. Een paar jaar geleden was er sprake van zogenaamde killer-clowns, ook in Oost-Groningen. Clown en verdriet koppel ik in mijn hoofd automatisch aan elkaar.
In het gedicht van Buschenhenke is juist sprake van helpende clowns. Clowns die op Schiphol in de vertrekhal, een hal waar veel afscheidsverdriet heerst (dit in tegenstelling tot de aankomsthal waar zwaaiende afhalers juist in grote blijdschap verkeren), wekelijks op zaterdag dat verdriet opvangen teneinde het letterlijk ‘een plekje te geven’. Dat dat plekje een ‘zakdoek’ is, is de schitterende vondst van de dichter, die waarschijnlijk zelf ook wel eens met een zakdoek in de vertrekhal heeft gestaan. Immers een zakdoek helpt waar tranen heersen. Hier zijn het de clowns die de achtergelatenen helpen door ‘uit hun mouwen’, als goochelaars, ‘zakdoekslingers’ te trekken: een touw met zakdoeken eraan gebonden. Je ziet de vrolijke kleuren en dessins voor je: rood, blauw, geel, gebloemd, geblokt. En vervolgens mag je je verdriet in zo’n zakdoek ‘snotteren’, bij tranen hoort namelijk snot, gehoest, ook geschreeuw. Je verdriet uitschreeuwen: de naam van je vertrokken dierbare. En, en daar wordt het hilarisch, je mag het verdriet ook in zo’n zakdoek ‘borduren’, als je tijd genoeg hebt tenminste. Kruissteekjes op zakdoeken, stel ik me voor, weer eens wat anders dan paarden op kussens.
Als ik vroeger in de boekwinkel stond te twijfelen over de aankoop van een gedichtenbundel, bladerde ik die helemaal door op zoek naar het gedicht, de regel of het woord dat me bij de keel greep. Er hoefde maar een zo’n regel in te staan en ik was verkocht. Kocht die bundel.
Hans Andreus’ “Laatste gedicht”, herinner ik me zo: “Dit wordt het laatste gedicht dat ik schrijf,/nu het met mijn leven bijna is gedaan,/ de scheppingsdrift me ook wat is vergaan/met letterlijk de kanker in mijn lijf”. Ook Jan Eijkelbooms: “O, dat ik nog eens een vers met o beginnen mocht,/en dat dan ongezocht een ode/werd waarin zeg maar een dode/dichteres tot leven kwam/ofwel een warm lief lijf tot marmer werd waardoor voor wie daarvoor gevoelig is/een adem ging als was het/leven nu voorgoed betrapt.” Alleen de adem ontbreekt, zei de docent tijdens mijn studie kunstgeschiedenis dan. Bij het laatste Prinsentuinfestival (Groningen) las Bart Moeyaert “Sterk” voor, een gedicht over de liefde tussen zijn oma en opa: “Dus het is waar/dat liefde/spieren geeft/en op den duur/ook vuur.”
In de tweede strofe van ‘Vliegveld’ is sprake van een ‘ik’ die haar/zijn verdriet bij ‘de clown van dienst’ komt ‘ophalen’. Zij moet daarvoor al die reeds gebruikte zakdoeken uit de binnenzak van de clown trekken (een vies werkje, lijkt me) en zoeken naar die éne zakdoek waarin haar verdriet zit, daar heeft ze een ‘naam’ in gezet. Als ze die gevonden heeft vouwt ze de zakdoek uit en maakt er een ‘landingsbaan’ van.
Kan het mooier en treffender? Het gedicht begint met het vertrek van de, van een, van elke geliefde en eindigt met de premature voorbereiding van de wederkeer van de geliefde van de ‘ik’. Hoe sterk kan een verlangen zijn. Buschenhenke maakt door die zakdoek met zo’n beeld op te tuigen de pijn letterlijk voelbaar.
De humor, de lach zit ‘m in de contrasten: de heel gewone woordkeus, de plechtige show die de clowns ‘met grote gebaren’ maken, de hilarische snotter- en borduurscène, het ‘gehurkt’ zitten achter de stoel terwijl de clown ‘een broodje eet’ (is dat soms Arnoud aan wie het gedicht is opgedragen of is Arnoud een kind met een clown als pop?), de ‘kleverige vingers’. Het is humor die schrijnt.
Buschenhenke’s gehele bundel is overigens in vet gedrukt. Alsof ze wil zeggen: hier komen jullie niet omheen. Zie hierover ook mijn bespreking op Tzum.
Hoe het nu zit met die ontroering? En hoe komt het dat de meeste mensen over dezelfde gedichten zo’n diepe ontroering ervaren? Het is niet gemakkelijk daar woorden voor te vinden. Maar bij het lezen van zo’n gedicht, ook al lees ik het voor de honderdste maal of denk ik eraan als ik met mijn hond door het park wandel, ik voel me iedere keer weer opgetild, net als de bij die echt ‘hoger honing’ vindt. Het is een herkenning van iets in jezelf, iets ouds misschien, iets wat je in een flits te zien krijgt, een wijder uitzicht, een meer objectieve blik. Een blik die je kunt delen met anderen, die het particuliere voorbij is.
Degene die hierover het meest treffend heeft geschreven is natuurlijk Rutger Kopland. Lees behalve Buschenhenkes Parachute dus ook eens de verzameling essays die Kopland schreef, getiteld Het mechaniek van de ontroering.
___
Parachute
Floor Buschenhenke
Uitgeverij Atlas Contact
ISBN 9789025452988