EI 99: Radna Fabias – Vader
en de oude man ging naar de zee en de oude man ving niks meer en de oude man vond
daar zijn nietigheid
___
Een pagina met slechts één of twee regeltjes tekst ergens onderaan: dat zag ik vroeger regelmatig in kinderboeken. Meestal betrof het een citaat uit het hoofdstuk. Erboven stond een tekening die de situatie of handeling van dat citaat verbeeldde. Bij dit gedicht is de tekening leeg. Dat is een prima illustratie van het ‘niks’ dat ‘de oude man ving’.
Dit gedicht doet me ook denken aan een essay dat ik in mijn studententijd las. Michel Foucault die in Magritte’s beroemde Ceci nest pas une pipe een “uit elkaar gevallen kalligram” ziet. Als we dat idee op dit gedicht toepassen, is de situatie nog iets ingewikkelder, omdat het een ‘niks’ betreft dat verbeeld zou moeten worden. Maar zoals Foucault over Magritte’s schilderij concludeert “Er is geen pijp, nergens”, kunnen wij misschien over dit gedicht zeggen: “Er is geen niks, nergens”.
De tekst lijkt niet een citaat te zijn, zoals in de kinderboeken. Het lijkt veeleer een samenvatting van een verhaal. In het bijzonder van The Old Man and the Sea van Hemingway. Of misschien moeten we eerder spreken van een herschrijving, want in Hemingway’s verhaal vangt ‘de oude man’ uiteindelijk wel weer een vis. In die zin kunnen we dit gedicht opvatten als een afrekening met literaire voorvaderen. Het is in dat verband veelzeggend dat dit gedicht -inclusief de titel- expliciet over mannen gaat.
De tekst bestaat uit 24 woorden, de titel meegerekenend. De helft daarvan wordt gevormd door de vier woorden ‘en de oude man’ die drie keer voorkomen. Die herhaling bewerkstelligt in dit gedicht vooral een opeenvolging. Het is een ketting van drie deelzinnen die elk beginnen met ‘en de oude man’.
Er is geen hoofdletter, er is geen punt. Het is geen afgesloten zin, eerder een fragment. een rijtje woorden dat uitgelicht is uit een langere tekst waarvan de overige woorden verborgen zijn.
Het woordje ‘en’ aan het begin suggereert dat er iets voor kwam, maar in dit gedicht staat er alleen een lege bladzijde voor (en een titel). Sluit de tekst aan bij alles wat er op die bladzijde had kunnen staan? Is het een uitnodiging aan de lezer om die zelf in te vullen? Of is het omgekeerd juist een teken dat het voorgaande niet van belang is en net zo goed ongeschreven kan blijven?
Net zoals het begin open is, is het einde van de tekst door het ontbreken van een leesteken aan het einde dat ook. Wel staat de tekst onderaan een pagina, waardoor gesuggereerd wordt dat dit in ieder geval een voorlopig einde is. De afsluiting van een deel of fase is. We moeten letterlijk een bladzijde omslaan voor het volgende hoofstuk, het volgende gedicht. Dit sluit goed aan bij de inhoudelijke afsluiting die het gedicht bereikt. Ook past het bij het idee van de literaire afrekening.
Naast de herhaling van ‘en de oude man’ zijn er meer opvallende overeenkomstige woorden in de tekst. Zoals de woorden ‘ving’ en ‘vond’, waarvan naast een alliteratie de plaatsing in de deelzin gelijk is. Het zijn ook beide transitieve werkwoorden. Het belangrijke verschil zit in de intentie: ‘de oude man ving niks meer’ suggereert dat hij de intentie had om iets te vangen. In plaats daarvan ‘vond’ hij iets, zonder intentie. Wat hij ‘vond’ is ook niet wat hij wilde vangen. Door de combinatie met de ‘zee’ roept de tekst samen met het “vangen” het idee van “vissen” op. Maar de tekst vermijdt zorgvuldig te vermelden wat ‘de oude man’ eigenlijk wilde vangen.
Iets soortgelijks geldt voor de woorden ‘niks’ en ‘nietigheid’. Het spreektalige ‘niks’, waar we in een statige tekst “niets” zouden verwachten en die ‘niet-‘ klank resoneert in ‘nietigheid’. Waar de tekst via het voegwoord ‘en’ uitsluitend opeenvolging communiceert, is het voor de lezer niet moeilijk om verbanden te leggen. Omdat ‘de oude man’ ‘niks meer’ ‘ving’, ‘vond’ hij ‘zijn nietigheid’.
Het is verleidelijk om de ‘vader’ van de titel gelijk te stellen met ‘de oude man’ in de tekst. Als we dat niet doen, wordt het lastiger om een verband te leggen tussen de titel en de rest van het gedicht. Een andere mogelijkheid zou een christelijke perspectief zijn. Een ‘Vader’, in het aanzicht van wie slechts ‘nietigheid’ past. Drie delen (in dit geval deelzinnen) die samen één zijn. Het ‘niks’ vangen doet ook denken aan Johannes 21.
Als we wel aannemen dat ‘de oude man’ iemands ‘vader’ is: wat zouden we als kind van zo’n vader denken? Zouden we medelijden hebben omdat hij ‘niks’ vangt? Zouden we ontzag hebben voor zijn besef van ‘zijn nietigheid’? Zouden we hem vervloeken dat hij ‘daar’ blijft, ondanks dat hij niets vangt?
Voor een kind is een ‘vader’ een lijn naar het verleden. In dit gedicht is ‘de oude man’ -daar worden we in de weinige woorden die het telt herhaaldelijk op gewezen- vooral oud. Een vader, een verleden. Iemand die ‘daar’, in het verleden, blijft hangen.
Een ‘vader’ duidt op afkomst. Samen met de ‘zee’ kunnen we dat groter trekken tot evolutie. Zouden we inderdaad eindigen in ‘nietigheid’, of moeten we hoop putten uit het open karakter van dit gedicht?
___
Habitus
Radna Fabias
Uitgeverij De Arbeiderspers
ISBN 9789029523806