Gepubliceerd op: vrijdag 16 maart 2018

EI 90: Leo Vroman – Lieve lucht

 

Hoe lief toch deze aardse lucht
ons allen met elkaar verbindt!
Zij steunt de gieren in hun vlucht,
de bomen waaien in haar wind,
het zonlicht waait met ze mee,
ze waait je haar langs je gezicht,
ze speelt met het verhongerd kind
en waait de golven over de zee,
haar storm verbuigt het weerlicht,
gierende tussen de kieren van de
zuigende en buigende wanden
door eigen geweld gekweld,
stijgt met haar branding uit de oceaan
tegen de deuren en tegen de ruiten
op donderend en zwijgt.
De mensen, levend opgestaan,
stromen naar buiten.

 
___
Het gedicht begint lieflijk, zoals we mogen verwachten bij een gedicht dat ‘lieve’ in de titel heeft. Het idee van de lucht die ‘ons allen met elkaar verbindt’, zoals ki of The Force, wordt in een afgeronde volzin in twee versregels weergegeven. De paradox ‘aardse lucht’ is sterk om aan te geven dat het weliswaar om iets onzichtbaars gaat, maar ook om iets alledaags en concreets, niet iets zweverigs.
In eerste instantie lijkt ‘we’ te slaan op “wij mensen”, maar dat wordt in de versregels erna uitgebreid met fauna (‘gieren’) en flora (‘bomen’) en zelfs niet-levende fenomenen als ‘zonlicht’. De lucht is er niet alleen voor de mensen om in te ademen en zo zuurstof uit te halen, ook dieren doen dat. Bomen gebruiken juist de koolstofdioxide in de lucht en geven er zuurstof aan terug. Om dit te kunnen doen, hebben bomen en planten inderdaad ‘zonlicht’ nodig. Ook gebruiken ze de wind voor de verspreiding van zaden.

Het lieflijke wordt in de eerste vier versregels uitgedrukt in regelmatige viervoetige jamben en gekruist eindrijm. Het metrum zorgt ook voor de indruk van een zacht ruisen, een aangename stroom, een rustige, regelmatige ademhaling.
De lieflijkheid duurt niet lang. In de vijfde versregel staat al een antimetrie, en vanaf dan staan er meerdere versregels tussen de eindrijmen. In v7 is al het lieflijke voorbij met een ‘verhongerd kind’. Een ‘kind’ zou ontwikkeling en toekomst moeten betekenen, maar hier heeft het niet genoeg voeding gekregen. Alleen ‘lucht’ om adem te halen is nou eenmaal niet genoeg om te overleven. Hier zitten we midden in de wereldproblematiek.

De antimetrie in v8 is de opmaat naar de ‘storm’ in v9. Deze negende versregel is het midden van het gedicht. Dat is vrij symmetrisch: een volzin verdeeld over twee versregels aan het begin, een volzin verdeeld over twee versregels aan het einde. Daartussen één lange zin. Maar grammaticaal gezien begint met v9 eigenlijk een nieuwe zin. Samen met de toenemende onregelmatigheid in metrum en eindrijm geeft Vroman zo met dichterlijke middelen de ‘storm’ weer. De drie versregels na v9 zijn metrisch hoofdzakelijk dactylisch (geeft goed windstoten en ‘golven’ weer) en sterker in het binnenrijm dan het eindrijm. Al dat ‘geweld’ van de natuur richt zich tegen ‘wanden’, ‘deuren’ en ‘ruiten’: de huizen van de mensen.

In versregels 13 en 14 lijkt de storm te bedaren: de dactylus wordt min of meer regelmatig. Maar dan komt aan het begin van de 15de versregel een paukenslag van een antimetrie, waarmee de storm in één keer definitief ten einde lijkt. De ‘lucht’ (of misschien is het onderwerp hier ‘haar storm’) ‘zwijgt’. De storm was blijkbaar een spreken. Het einde is abrupt. De versregel is eigenlijk te kort. Hierdoor valt er een stilte. Er wordt een antwoord verwacht.

Dat komt aarzelend. De ‘mensen’ zijn beduusd. Ze zijn ‘levend’, dus ze ademen, voelen de ‘lucht’ als verbinding. Ze gaan ‘naar buiten’: waarschijnlijk de schade van de storm opnemen. Hebben ze ook de boodschap van de storm gehoord, en begrepen dat er een antwoord van hen wordt verwacht? Ze zijn ‘opgestaan’, dat is misschien een hoopvol teken. En ze ‘stromen’, dus doen net als lucht en water. Maar dat ‘de mensen’ hier aan het einde van het gedicht afgezonderd zijn waar ‘we’ aan het begin nog onderdeel waren van het verbond – dat stemt allesbehalve hoopvol.

De vorm van het gedicht is zo zijn inhoud. Het harmonieuze van de natuur van de eerste twee versregels wordt in het tussenstuk in toenemende mate verstoord totdat het komt bij ‘de mensen’ in de laatste twee versregels. Maar er is een kans. Het gedicht kent geen witregels, is één geheel: er is een verbinding.
___
 
vroman_natuur
En toch is alles wat we doen natuur
Leo Vroman
Uitgeverij Querido
ISBN 9789021409023

 

Op klassiekegedichten.net staan besprekingen van enkele gedichten die ook in deze bloemlezing staan: Vrede, Jeldican en het woord en Voor wie dit leest.

 
 
 
 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.