Gepubliceerd op: zaterdag 10 maart 2018

EI 88: Arjen Duinker – Terugtocht

 

Soms zoek ik vroege rozen
In de woestijn van alledag.
Soms zoek ik late rozen
In de tuin van mijn jeugd.

En tussendoor ga ik soms
Nieuwsgierig naar het ezeltje
Dat tijdloos in zijn weiland staat.
Tot verdriet van de planoloog.
Tot woede van de golflobby.
Tot wanhoop van het wegennet.

Ik wil van hem geen antwoord
Op mijn nutteloze vragen.
Voer slechts voor wolkendek
En loodkleurig water.

Ik wil van hem begrip noch klacht.
Zijn vale hoed kan me gestolen worden!
En evenmin heb ik behoefte aan een les
In soort en kwaliteit van gras.
Hij is het ezeltje, al is hij mager,
Dat de vooruitgang tegenhoudt.

Maar graag kreeg ik
Van hem een groet,
Een groet van rust, van verte
En nabijheid, geheime groet
Die in ons zou onthullen
De feitelijke roos voorafgaand aan de fantasie.

Sentimenteel. Grof.

___

Net als de Franse verlicht romantische denker Jean-Jacques Rousseau trekt de dichter zich soms terug in de natuur of wat er nog van overblijft: een weiland met een ezeltje. De eerste strofe is poëtisch, maar niet zonder ironie: levert de zoektocht naar de roos – symbool van onder meer liefde en schoonheid – wel iets op? Op de achtergrond is er een intertekstuele verwijzing naar de profeet Jesaja 35:1 “De woestijn […] zal bloeien als een roos”. De dichter kent blijkbaar vooral de steenwoestijn van de moderne stad, de ‘tuin van mijn jeugd’ is voltooid verleden tijd en in die zin “afgesloten”.

Het ezeltje, een vrij gewoon dier, minder edel bijvoorbeeld dan een paard, is als een wezen uit een andere tijd of zelfs tijdloos. Anders dan een mens veranderen dieren immers nauwelijks. Ze blijven zichzelf, als ze geluk hebben niet onderworpen aan de vooruitstrevende beschaving. Die laatste is hier vertegenwoordigd door planoloog, golflobby en wegennet, waarvoor de natuur moet wijken. Franciscus van Assisi sprak van “broeder ezel”, al bedoelde hij dat niet altijd aardig. Soms gebruikte hij die woorden om er zijn lichaam mee aan te duiden, de kerker van zijn spirituele ziel. Daarin volgt Duinker hem zeker niet.

Metafysische vragen – genre Heidegger: “Waarom is er het zijnde en niet veeleer niets?” – zijn voor hem nutteloze vragen. Tobberige reflecties, vluchtig als de wolken aan de hemel, weerspiegeld in de vuile waterbak. De ezel hoeft niets te zeggen, niet “I-A” te balken: het “ja” van het bevestigende begrip, de ‘a’ van de ‘klacht’. Het belangrijkste is dat hij er is: ‘de vooruitgang tegenhoudt’. Dat is positief voor de dichter, maar een storend anachronisme in de ogen van de al genoemde ontginners van het landschap.

Een geluidloze groet, een blik van herkenning, een gevoel van verwantschap volstaan. De paradox ‘van verte / en nabijheid’ die pas duidelijk wordt als de zin over het verseinde heen wordt doorgelezen, is altijd een uitdaging voor het denken geweest: een schijnbare tegenspraak, die toch waarheid bevat. Hij overstijgt de enge definities. De ‘ik’ uit het gedicht wordt plots een “wij”. De ezel confronteert ons met de naakte werkelijkheid die aan de symbolische orde voorafgaat. Taal en cultuur staan immers zo bol van fantasie en symboliek dat ‘de feitelijke roos’ in een nevel van (bij)betekenissen verdwijnt.

Het laatste vers is in zijn beknoptheid bijzonder meerduidig. Slaan ‘sentimenteel’ en ‘grof’ op wat – tegen de intentie van de dichter – ondertussen toch weer in het gedicht gebeurd is? Van de ezel wordt namelijk iets verwacht (een ‘groet’, ‘rust’), hij wordt opgezadeld met menselijke betekenis, voor het karretje gespannen ‘dat de vooruitgang tegenhoudt’. De dichter berispt zichzelf omdat hij van de natuurlijke ezel een product van woordcultuur maakt. In plaats van er gewoon naar te kijken, hem te laten zijn wie of wat hij is en er verder het zwijgen toe te doen. De ‘terugtocht’ uit de titel kan dus zowel een reis terug, van cultuur naar natuur, betekenen, als een tactisch bevel dat de dichter zichzelf geeft: trek je terug, probeer de werkelijkheid niet met sentimentele interpretaties naar je hand te zetten.
___

Onskleinensilwerigeplaneetomslag
Ons klein en silwerige planeet. Afrikaanse, Nederlandse en Vlaamse gedigte oor die omgewing.
Samengesteld en ingeleid door Johann Lodewyk Marais en Ad Zuiderent.
Uitgeverij J.L. van Schaik
ISBN 9780627022661

 

 

 

Over de auteur

- is criticus en literair vertaler: recentelijk Ann Cotten, Alle zwanen heten Reinhard en andere gedichten (2011), Spiel auf Leben und Tod. Die Auferstehung des Konrad Bayer (Schreibheft 79/2012), Norbert Hummelt, Geen veerman, geen Styx (2014, met Jan Baeke), Marion Poschmann, Landschap van wilde geruchten. Gedichten (2015), Konrad Bayer, idioot (2015), Konrad Bayer, de peer en ander proza (2017), Ernst Jandl, poëzieklysma (2017), Jean Paul, Gedachtegewemel (2018), Georg Heym, De gek (2019), Gerhard Rühm, het raam (2020), Novalis, Fragmenten/denkopdrachten (2020), Cornelia Hülmbauer, Cyclus V (2020)