ZK,KZ: Moya De Feyter – Heel lang was alles stil
je hebt een kwal op je handpalm gelegd om er
dwars doorheen te kunnen kijken, ik weet niet
waarom we hier zijn, jij vindt de kwal
echt heel bijzonder, mijn ogen halfgebroken
we zijn ’s morgens blauw en we zijn ’s middags blauw
toch wordt het steeds heter buiten, stond de
nacht op, er vielen vuurvliegjes in
onder mij beeft een lichaam, een hoofd rust
op een hoofd, het is niet duidelijk welke ogen huilen
onze lippen gaan muisstil open om niemand wakker te
maken maar we zijn de enigen hier, door de stilte
drukken zich vastberaden vingers in monden
we verzonnen een land om in te geloven, blij als appels
geloofden we alles, ik ben een dromedaris met dorst
het water van de wereld is op, zelfs de vliegen die
voor mijn lichaam kwamen zijn er vandoor gegaan
we drinken fluorrode drankjes, hopelijk valt morgen mee
glimmende ogen drijven op zout water, er is veel
wat te verwachten viel, de angst op de angst
daarna de droge tanden, het land dat droef werd
zichzelf vergat, de flikkerende straten gedoofd
jou met duizend keer mij verpletterd, tot je alsnog
als een kakkerlak onder me vandaan kroop om in een
bulldozer te veranderen, wat weet ik van vrede zoeken
planten water geven, nu ik je trekken in de spiegel aantref
knik ik, knik dan, knik, meteen daarna
de natte adem van een buffel in mijn nek
we hijgen nu al duizend dagen in elkaars oren
je hebt een diertje van mij gemaakt, ik zal
voor altijd krols zijn, de kapotgeblazen
paardenbloemen zijn niet meer te tellen, ik weet
hoe je klinkt en ruikt, het is de lucht die ons platdrukt
het stille gras dat ons voorbij snelt banger en
banger, kijk de sliertjes kwal van je vingers
vallen, zo onaangekondigd los