Gepubliceerd op: maandag 15 januari 2018

EI 75: Benno Barnard – Ode aan Joy

 

Gewijd aan jou zijn door mannen al veel
te veel bezweringen, incantaties, liederen,
bijvoorbeeld over je losse haren, door

de handen van de wind geknoopt, verstrengeld
en dan verward als het hart van je zanger.
Ik zou dus moeten kunnen zwijgen, alleen:

er is dat angstaanjagend vrouwelijke
van mij doen meeduizelen met het draaien
van je gehaaide hoge hakken, zoals

het meekantelen van mijn gedachten
in het enjambement, of het verkeren
van mijn gevoelens in een hitsig verlangen

bij de toverslag van het formuleren –
maar nu gluren we al naar de schaduwrijke
plek waar ik mij neer wil vlijen, de bron

waar het leven opwelt, schat … inderdaad,
ginder tussen je dijen, aan de rand van je rok. –
En nu je zo koket je lippen retoucheert:

het is je vast ooit opgevallen dat de lipstick
tevoorschijn komt als uit zijn voorhuid
de hondenpik? Ja kind, alles is seks,

en wij mannetjeszangers maar sublimeren.
Vergeef ons in de kerk van de H. Emancipatie,
waar de geslachten ongeslachtelijk met elkaar

verkeren … o mij best, ik zwijg al weer, maar
gedenk het scheuren van je maagdenvlies:
wanneer Joy glimlacht, breekt het trouwservies.

 
___
Negen strak opgezette, drieregelige strofen, in hoofdzaak jamben met hier en daar, ter verlevendiging, een dactylus of een trochee, telt Barnards lyrisch gedicht.
Rijm en assonantie worden niet geschuwd. Ziehier de ouderwets aandoende – het genre van de ode was populair in de renaissance maar werd al in de oudheid beoefend – lofzang op Joy, echtgenote van Barnard. Ze zijn beslist niet gisteren getrouwd, het trouwservies vertoont barstjes en scheurtjes van ouderdom. These are private words adressed to you in public, schrijft Barnard naar T.S. Eliot als motto aan het begin van de afdeling. Hij spreekt Joy toe zoals dat hoort in een klassieke ode. Niet door haar op lyrische wijze als een heldin te vereren. Integendeel, hij doet dat juist door zichzelf te verkleinen, zich als een door seks beheerst mannetjesdier af te schilderen. En daar genoegen aan te beleven. Hij heeft het ongetwijfeld overwogen, maar Barnard wilde geen echte porno schrijven, daarvoor is hij nu eenmaal veel te highbrow en subtiel in zijn beeldkeuze. Nee, het gedicht is een en al sublimatie, zoals hij zelf zegt in de een na laatste strofe. Maar dan wel geraffineerde sublimatie.

In de eerste twee strofen wordt Joy bezongen, niet door hemzelf maar via ‘mannen’ die haar prijzen in allerlei teksten: ‘bezweringen, incantaties, liederen (…) bijvoorbeeld over je losse haren, door//de handen van de wind geknoopt, verstrengeld’. Hij zou zich daar niets van moeten aantrekken, maar toch, hun beelden nestelen zich in zijn hoofd en zijn fantasie brengt dat hoofd op hol. (Incantaties zijn toverachtige bezweringen.)

Waarmee de tweede sublimatie wordt ingezet: hij spreekt daar over het draaien ‘van je gehaaide hoge hakken’ en het ‘het meekantelen van mijn gedachten/in het enjambement.’ Wij, tenslotte geraffineerde lezers, ontkomen hier niet aan onze eigen fantasie die maakt dat we hier (ook) de seksuele daad in lezen. Waarna Barnard, die dat ongetwijfeld voor ogen stond, nogal ontnuchterend schrijft dat dat helaas alleen in de taal gebeurt. Het ‘in het enjambement’ is subtiel geplaatst, je hoort de dichter gnuiven bij het opschrijven.
Zijn beschrijving maakt ook zijn eigen ‘hitsig verlangen’ wakker. Let op de mooie regel ‘bij de toverslag van het formuleren’ (een incantatie, zie hierboven). Het eeuwige wonder van de taal voltrekt zich onder de handen van de schrijvende dichter: taal schept werkelijkheid.
Hij gaat direct op zoek naar een schaduwrijke plek om zich neer te vlijen ‘de bron waar het leven opwelt’. We ontkomen er ook nu niet aan, we zien hier eerst een romantisch, ongetwijfeld mosrijk plekje in het bos onder een boom met een bron ernaast. Pas daarna lezen we: ‘ginder tussen je dijen aan de rand van je rok.’ Tja, wie is hier nu eigenlijk wie aan het opvrijen? Let op het effectieve rijm: ‘vlijen’ – ‘dijen’.

Dan de volgende sublimatie. De rauwe directheid van de combinatie seks en het dierlijke beneemt je bijna de adem:
‘het is je vast ooit opgevallen dat de lipstick
tevoorschijn komt als uit zijn voorhuid
de hondenpik? Ja kind alles is seks,’
zegt de dichter tegen Joy (en de lezer) en verklaart zichzelf met een nogal gedateerd aandoende veeg uit de pan:
‘en wij mannetjeszangers maar sublimeren.
Vergeef ons in de kerk van de H. Emancipatie,
waar de geslachten ongeslachtelijk met elkaar//verkeren’
In welke tijd leeft deze dichter eigenlijk? Nog steeds in de zestiger/zeventiger jaren toen tijdens de tweede feministische golf heel wat heilige mannenhuisjes ter ziele gingen? Gezien zijn leeftijd, ja.
Hij kruipt overigens snel in zijn schulp met alweer zo’n typische mannenopmerking:
‘o mij best, ik zwijg alweer. Maar
gedenk het scheuren van je maagdenvlies:
wanneer Joy glimlacht, breekt het trouwservies.’

Tussen trouwen, het stel krijgt een servies, en het breken van dat servies zit dertig jaar (zo lang blijkt de dichter getrouwd-zie het gedicht CXIII elders in Het trouwservies, de bundel heeft zijn titel ontleend aan het gedicht). Kijk je nu allereerst naar de taal dan valt op dat tussen ‘-vlies’ (maagdenvlies) en ‘-vies’ maar één letter verschil zit, de l. In die laatste lettergreep, vies, hóór je de voorafgaande strofen resoneren. Je zou haast zeggen: als commentaar van de dichter op wat hij daar schrijft: vies, bah. En misschien ook als commentaar op jezelf, die hij zo fijn heeft laten meegenieten en beet genomen. Je kunt het je afvragen.

Zoals er overigens ook dertig jaar zit tussen het scheuren van Joy’s maagdenvlies en het breken van het trouwservies. ‘Breken’, we kunnen het overdrachtelijk én letterlijk lezen. Een dertig jaar oud servies vertoont immers allerlei lijntjes en barstjes, adertjes in het porselein? De tijd is er niet aan voorbij gegaan. Net zoals het huwelijk van de dichter niet aan de tijd is ontkomen, ook dat vertoont scheurtjes. Bovendien, symboliseert het huwelijk niet de onverbrekelijke band tussen man en vrouw? Het is een treffend beeld dat Barnard hier schetst. Het geeft aan dat hij een man is van traditie.

En wat te denken van Joy’s glimlach? De dichter smeekt haar om aan de eerste keer te denken dat ze met elkaar naar bed gingen. Het lijkt haast een wanhopige oproep om niet te vergeten hoe het was, ooit. Moet ze daarom glimlachen? Liefdevol, misschien zelfs moederlijk. Of treurig? Ze kent hem na zoveel tijd immers door en door, haar zanger, haar romantische, seksistische, anti-feministische maar ook ontwapenende en geestige taalvirtuoos?
Opvallend is dat de dichter hier Joy niet meer toespreekt maar óver haar spreekt. Hij zet haar op een voetstuk en op afstand. Hij zet daarmee ook ons, lezers, op afstand, daarmee de ‘feitelijkheid’ van het breken benadrukkend. En breekt op dat moment het oude servies misschien om de weg vrij te maken voor een nieuw, als een nieuw begin?
Kan taal ook dat bewerkstelligen? Een dichter als Barnard zal dat nooit ontkennen. Door aan het scheuren van haar maagdenvlies te refereren spreekt hij zijn hoop uit.

Het gedicht met zijn romantisch beschrijven van de geliefde met haar losse haren in de wind. En van de natuur met zijn schaduwrijke plekjes bij een bron, het teken van nieuw leven, doet denken aan de liederen die minstreels in de middeleeuwen voor hun beminde zongen. Dikwijls in de standaardbewoordingen die ook Barnard kiest. Ook toen diende het beschrijven van haar schoonheid en de ontmoeting op een lieflijke plek, een locus amoenus, als een kracht waarmee zij gewonnen kon worden. De natuur stelde zich helpend op. De dichter schrijft hier weliswaar binnen een traditie, maar die keert hij in letterlijke zin om. In de ogen van andere ‘mannen’ is zij een en al lieflijke pracht, bij hem roept die echter hitsigheid op. Hij verantwoordt zich in de laatste twee strofen van het gedicht. Dat krijgt zo het karakter van een boetedoening. Het beschrijft, en dat doet Barnard rücksichtlos, de complete geschiedenis van een liefde. Oprecht en vanaf het begin.

Inmiddels weten we dat Barnards geadopteerde dochter Anna iets meer dan een jaar geleden bij een tragisch verkeersongeluk is omgekomen. Ze was pas achttien jaar. Het hele gedicht en vooral de slotstrofe komt daardoor in een ander licht te staan. Het breken van het trouwservies staat nu ook symbool voor de dood die ruim baan kreeg.

Zie ook mijn bespreking van Barnards bundel op Tzum.
___
 

Het trouwservies
Benno Barnard
Uitgeverij Atlas Contact
ISBN 9789025451509

 
 
 
 
 
 
 
 
 

Over de auteur

Jane Leusink

- schreef de dichtbundels Mos en gladde paadjes (Buddingh’ prijs 2003) Erato (2005), Er is weinig aan de lente veranderd (2008), Tot alles goed strak staat (2011) en Een grazende streep in de lucht (2015). Ze zat in de redactie van Kwam iemand in de tuin vanmiddag, hommage aan de dichter C.O. Jellema (2007) en in die van Wierde van Wierum (2010). Ze is docent aan de Schrijversvakschool Groningen (voorheen docent Spinozalyceum Amsterdam en studiebegeleider Open Universiteit).