Gepubliceerd op: dinsdag 19 december 2017

EI 71: Ernst Jandl – hoofdzaak

 

de hoofdzaak is
dat ik heb geslapen
als ik wakker ben

de hoofdzaak is
als ik wakker ben
dat ik zal slapen

dat ik slaap
is de hoofdzaak
als ik slaap

dat ik zal slapen
is de hoofdzaak
als ik wakker ben

 
___
Drijft de dichter hier de spot met de poëzie? Je gedicht ‘hoofdzaak’ noemen en er dan niets van belang in zetten? Vier strofen maken die uit vrijwel dezelfde woorden bestaan: poëzie als in zichzelf gekeerd taalspelletje? Als “woordzemelarij” (vrij naar Johnny van Doorn).
Het gedicht telt 42 woorden in totaal, opgebouwd uit 13 unieke woorden. Daarvan komt ‘ik’ het vaakste voor: 8 keer.

Elke strofe bestaat uit 3 versregels. Eentje daarvan is altijd ‘de hoofdzaak is’ of ‘is de hoofdzaak’. Steevast begint eentje daarvan met ‘als ik’ en heeft vervolgens het woord ‘wakker’ of een vervoeging van het werkwoord ‘slapen’ in zich. En iedere strofe bevat één versregel die begint met ‘dat ik’ en vervolgt met een vervoeging van het werkwoord ‘slapen’. Iedere versregel bestaat uit 3 of 4 woorden. De strofen lijken dus sterk op elkaar.

Het gedicht vertoont zo een grote interne coherentie. Ook klanken komen overeen en maken het gedicht tot een hecht geheel: de lange aa-klanken van ‘slaap’ (en vervoegingen) en ‘-zaak’; de korte a-klank van ‘wak-‘, ‘als’, ‘dat’ en ‘zal’; de i-klank van ‘is’ en ‘ik’. Het compacte en korte van de strofen en versregels versterken het gevoel van coherentie. Zo sterk, dat het een komisch effect krijgt.
Tegelijk krijgt het door alle herhalingen iets bezwerends. Maar wat moet er bezworen worden? De korte versregels en strofen gecombineerd met de herhalingen zorgen ervoor dat er geen ritme ontstaat dat lekker kan swingen. Het is eerder een soort mompelen.
Ook ontstaat er de indruk van een aarzeling. Van zoeken naar woorden. Iemand die iets wil zeggen, het steeds opnieuw probeert, maar ij komt niet goed uit ijs woorden. En ij lijkt ook niet bij machte om nieuwe woorden te vinden, blijft gevangen in dezelfde woorden.

Dit maant ons om extra aandacht te geven aan de variatie die er wel is. De eerste twee strofen beginnen met de versregel ‘de hoofdzaak is’. In de laatste twee strofen heeft deze frase een plek gekregen op de tweede versregel. Bovendien is de woordvolgorde veranderd, omdat de woorden deel uitmaken van een andere zinsconstructie.
In de eerste strofe kan de derde versregel (‘als ik wakker ben’) gelezen worden als horende bij zowel de eerste versregel (‘de hoofdzaak is’) als de tweede versregel (‘dat ik heb geslapen’). In het eerste geval is wat het belangrijkste is (‘de hoofdzaak’) afhankelijk van een conditie. In de tweede strofe wordt die mogelijkheid sterker. Er zou ‘dat’ of een dubbele punt moeten staan aan het einde van v4 om wat ‘de hoofdzaak is’ niet ergens afhankelijk van te laten zijn. En dan nog zou het een rare zinsconstructie zijn. In de laatste twee strofen is het duidelijk dat wat ‘de hoofdzaak is’, afhankelijk is van een conditie. Het is blijkbaar niet iets wat vaststaat. De ‘hoofdzaak is’ veranderlijk, afhankelijk van factoren.
En zo zegt het gedicht misschien toch iets wezenlijks over wat het allerbelangrijkste is.

Ook is er een variatie in werkwoordstijden. Het grootste deel van het gedicht staat in de onvoltooid tegenwoordige tijd. Dat geeft in eerste instantie de indruk van wetmatigheden. Onwrikbare, altijd geldende stellingen. Inhoudelijk morrelt het afhankelijke van de ‘hoofdzaak’ daaraan. Er zijn ook drie versregels die niet in de onvoltooid tegenwoordige tijd staan. De voltooid tegenwoordige tijd van v2 (‘heb geslapen’) verwijst naar iets wat is afgerond in het verleden. De onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd van v6 en v10 (‘zal slapen’) verwijst naar iets in de toekomst.
In beide gevallen gaat het over dezelfde handeling: ‘slapen’. Blijkbaar is de ‘ik’ nu ‘wakker’ en kijkt zowel terug als vooruit op ‘slapen’. Het gedicht vereenvoudigt het leven zo tot een cyclus van waken en slapen. Bij het beschrijven van wat ‘de hoofdzaak is’, kun je je blijkbaar beperken tot deze twee toestanden. Eten, drinken, liefde, huis, geld, werken: het valt allemaal buiten wat ‘de hoofdzaak is’. Ook gaat wat ‘de hoofdzaak is’ alleen over een ‘ik’. Andere mensen zijn blijkbaar niet van wezenlijk belang. Hier komt het spottende weer om de hoek kijken: die in zichzelf gekeerde egoïstische dichters toch.

Tegelijk bewerkstelligt het gedicht wel degelijk het universele van altijd geldende stellingen. Alles in het gedicht is heel herkenbaar. Waken en slapen zijn belangrijke toestanden voor iedere mens, in ieder tijdperk. Ook het zoeken naar wat ‘de hoofdzaak is’, is een herkenbare belangrijke drijfveer voor iedereen. Ook al doet eenieder dat op ijs eigen manier, en ook al is het resultaat alleen geldig voor één enkele ‘ik’.

De cyclische tijdsopvatting die uit de werkwoordstijden naar voren komt, past natuurlijk goed bij de herhalingen in het gedicht. In zekere zin maakt het gedicht qua vorm net iets meer dan een volledige cyclus door. Van de herinnering aan slapen (v2) naar ‘wakker’ zijn (v3-5) naar ‘slapen’ (v6-10) naar ‘wakker’ zijn (v12). Samen met de inhoudelijke onduidelijkheid van de eerste strofe geeft dit het idee van iemand die bijna wakker wordt, weer slaapt, echt wakker wordt. Het hele gedicht is zo een half-slapen, half-waken.

We kunnen hier waken en slapen ruimer opvatten dan menselijke handelingen. Waken heeft een emotionele en spirituele dimensie. Slapen evenzo, en heeft bovendien een lange geschiedenis als geliefde vergelijking voor de dood. En zo zegt het gedicht misschien nog wel meer wezenlijks over het leven, en over de poëzie.
___
 

poëzieklysma
Ernst Jandl
Vertaling door Erik de Smedt
Uitgeverij Vleugels
ISBN 9789078627388

 
 
 
 
 
 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.