Gepubliceerd op: vrijdag 16 juni 2017

Recente Poëzierecensies – juni 2017 (1)

 

  •  
  • Veel aandacht deze maand voor Hoe ik een bos begon in mijn badkamer, de tweede bundel van Maartje Smits.
    Tzum: “In deze bundel laat Smits zien hoe wij ons verhouden tot de natuur. Haar werkwijze is eerder die van een jonge beeldende kunstenaar dan die van een dichter. Ze neemt een onderwerp (natuur) en laat daar verschillende media op los. In de eerste plaats natuurlijk de taal (in allerlei taalregisters), maar ook fotografie en (buiten de bundel, op de website Terras) video.”
    Meander: “De stijl van de gedichten grenst hier en daar aan postmodern. Ze observeren, benoemen, breken af, ontleden, spelen met betekenissystemen. Smits legt originele verbanden, niet alleen tussen de woorden maar ook tussen woord én beeld. De zinnen (of woorden, lettergrepen) ontregelen door originele verbanden te leggen, talen (Nederlands mit bits of Duits en Engels) te mixen en herhaling als stijlfiguur in te zetten, alsof het een associatief soort muziek betreft.”
    Cutting Edge: “Een verzameling gedichten die moeilijk onder één noemer te vangen vallen. Dat maakt het lezen ervan alleen maar bijzonder aantrekkelijk. Maartje Smits beschikt namelijk over een rijk taalpalet dat ze, zonder ooit gekunsteld te worden, breed uitsmeert in deze bundel.”
  • “Had een iets meer gelaagde schrijftrant, een iets minder recht-voor-zijn-raap-stijl tot een bevredigender resultaat geleid?, aldus vraagt de lezer zich af.
    Het antwoord lijkt ja. En niet alleen omdat dit te voelen is in de gedichten uit de bundel die wel geslaagd zijn.” Literair Nederland is teleurgesteld in De boom valt op mij, de jongste bundel van Ilse Starkenburg.
  • Tachtiger Willem Kloos staat weer in de belangstelling. Onlangs verscheen zowel een herdruk van Verzen, zijn iconische bundel uit 1894 als een lijvige biografie. De Volkskrant herlas de poëziebundel (“Nog best goed te doen”) en Meander de biografie (“een rijke, geslaagde biografie van een dichter-criticus”).
  • De Groene: “Thomas Möhlmann (1975) is al tien jaar een spilfiguur in het randstedelijke poëzieleven, waar hij heilzaam werk verricht, maar ook als dichter is hij terecht geliefd. Aan de titel van zijn nieuwe bundel, Ik was een hond, zou je het niet aflezen, maar dit boek presenteert zich van de eerste tot de laatste bladzijde als een sociaal fenomeen. Zoals Horatius en Vondel gedichten voor vrienden schreven en hun poëtische activiteit als een maatschappelijk project zagen, laat Möhlmann zien dat zijn werk niet alleen is ingebed in een literaire infrastructuur, maar ook gedijt in de context van een degelijk gezin. Als het woord niet zo’n negatieve klank had, zou je hem een bij uitstek burgerlijk dichter kunnen noemen, in de zin waarin ook Leo Vroman en Rutger Kopland dat waren.”
  • “Het bespreken van literatuur in brieven is niet nieuw (…), maar het koppelen van liefdesbrieven aan poëzie, nee, sterker nog, poëzie die overloopt in liefdesbrieven, lijkt me tamelijk uniek. Chrétien Breukers deed het in het mooie boekje Voor de verre prinses, dat behalve een ‘brievenboek’ ook nog een bloemlezing is, een poëtica en een handleiding in lezen.” Dit schrijft Meander in één van de recensies deze maand over boeken die indirect over poëzie gaan. Verder besteedt Meander aandacht aan De andere stem, het proefschrift van Johan Reijmerink over het dichterschap van J. Bernlef. “Dialogisch dichterschap beweegt zich dus tussen invloed en de zelfwerkzaamheid van de taal. Bij invloed zijn relaties tussen dichters in hun teksten expliciet aanwijsbaar, bij zelfwerkzaamheid van de taal niet. Als de talige context verandert, en dat gebeurt zonder ophouden, simpelweg omdat de wereld voortdurend verandert en er voortdurend nieuwe teksten verschijnen, verschuift de betekenis van een tekst. Zo kan een dichter onbedoeld het werk van een voorganger in een ander licht zetten, zelfs als hij hem helemaal niet kent; een vertaling verandert de oorspronkelijke poëzie en de kennisneming van de oorspronkelijke poëzie verandert de vertaling. En een lezer brengt zijn ervaring mee: als hij een tekst leest, doet hij dat altijd tegen de achtergrond van eerder gelezen teksten; in feite bepaalt de lezer de betekenis. Bernlef was zich hier als dichter/vertaler van bewust. Het fascineerde hem.”
  • Frans Kuipers is – (…) – een rasechte poëtische lyricus. Zijn vormentaal is gevarieerd, zijn vergelijkingen buitelen vol afwisseling door elkaar, het woordgebruik is dan weer uitbundig, dan weer stil. Aan neologismen geen gebrek. Een volle pagina dichterlijk proza past naadloos tussen de gedichten.” Aldus Literair Nederland over de poëzie van Kuipers naar aanleiding van Geen ander antwoord.
    Ook Liter bespreekt de bundel en besluit met de hoop dat deze bundel de wereld gaat verbeteren: “Ik kan alleen maar hopen dat de drukmakers, negativisten en huiskluisteraars de poëzie van Frans Kuipers onder ogen krijgen en bekeerd worden tot de binnen deze gedichten ontluikende schoonheid van buiten, de wonderlijke wereld.”
  • Meander is matig te spreken over Rond is moeilijk, de tweede bundel van Harry van Doveren.
  • Klecks bespreekt op karakteristieke wijze -dus diepgravend en met uitstapjes naar (in dit geval) o.a. Kopland, Edward W. Said, Jacques Derrida, en de bijbel – de poëzie van Tsjêbbe Hettinga naar aanleiding van de verzamelbundel Het vaderpaard | It faderpaard. Om dit allemaal te behandelen heeft Klecks logischerwijs een tweede bespreking nodig.
    Cutting Edge geeft in de recensie van Hettinga’s verzamelde gedichten aandacht aan de vertaling: “Toch vragen de meesten, behalve Benno Barnard dan, zich af wie die Tsjêbbe Hettinga uiteindelijk is. Na een eerste kennismaking tussen beiden klikt het, waarna hij zijn vaste vertaler en artistieke metgezel wordt. Als de dichter in 2013 sterft, is evenwel de helft van zijn omvangrijk oeuvre nog niet vertaald. Barnard, die te weinig Fries kent om die klus alleen te klaren, roept hiervoor de hulp in van Tsead Bruinja en Teake Oppewal, twee kenners van de Friese taal.”
  • “Is deze intrigerende duobundel een wanhopige terugblik op bepaalde episodes uit de geschiedenis en is het aan de lezer om de koppelingen tussen deze momenten te maken? Of is ik hier jij daar een aanklacht tegen de gruwelen van de oorlog of tegen de wijze waarop mensen met vluchtelingen omgaan? Zijn de gedichten van Ghayath Almadhoun en Anne Vegter een waarschuwing tegen het angstige wij-zij-denken dat tot niets leidt?” Met deze onbeantwoorde vragen eindigt Meander een recensie van de bundel waarin Djûke Poppinga de gedichten van Almadhoun vertaalde.
    Literair Nederland bespreekt de bundel ook en concludeert: “Waar Vegter de oorlog in haar gedichten zeer aannemelijk maakt, probeert Almadhoun met zijn wanhopige gedichten – tevergeefs – een oorlog te vergeten. Beiden hebben met hun poëzie een heel bijzondere bundel gemaakt, waarbij juist het verschil tussen deze twee dichters de vinger op de zere plek is, als een oorlogswond.”
  • Tzum bespreekt Finisterra, de bundel van Chus Pato die vertaald werd door Mariolein Sabarte Belacortu. “Sommige regels lijken bedoeld als pastiche van de gezwollen marxistische retoriek die nog altijd gretig wordt gebruikt in Zuid-Europa, maar gelukkig laat de auteur haar engagement niet aan de haal gaan met haar poëzie. Verder heeft de complexiteit van deze poëzie ook te maken met intertekstualiteit: Pato strooit onder meer met verwijzingen naar de klassieke mythologie en oudheid (…), de Bijbel, het oude Egypte, feministische auteurs als Sylvia Plath en Angela Carter, dichters als Hölderlin enzovoort.”
  • Weerbericht is een bijzonder experiment waar de dichter de grenzen opzoekt van wat je met het fenomeen voorspelling kunt doen. De gedichten zijn vormvrij, de dichter is niet uit op enige vorm van rijm of metrum.” Meander bespreekt de nieuwe bundel van Geert Zomer.

Over de auteur