Gepubliceerd op: maandag 8 mei 2017

EI41: Joost Baars – ach, ganzen van de flevopolder

 

ach, ganzen van de flevopolder,
wat maakt het jullie uit,

dat onderscheid tussen natuur en cultuur?
jullie strijken neer waar water en ruimte is,

wanen je in het gakken onbespied door hen
die in metalen lichamen over de dijk voorbijrazen

(wat is in ganzenoren dat razen trouwens anders
dan ook een soort van gakken?)

jullie vliegen op ten zuiden van europa
waar menselijker wezens dat verboden is

en steken door de lucht het water over
waarin veel van hen ten onder gaan

jullie bereiken niet een land, maar land,
belanden niet maar landen,

jullie onbeperkte welkom komt van de aarde
en gaat ons niet aan,

wij die niet van de aarde zijn
en daarom de aarde willen bezitten.

ik ben op weg om mijn geleende metalen lichaam
aan zijn bezitter terug te geven,

met een gevulde tank
en met een lege portemonnee,

maar wat kan jullie dat schelen,
jullie economieloze wezens

met jullie grenzeloze gaan?

 
___

Bovenstaand gedicht komt uit de veelbesproken bundel ‘Binnenplaats’ van Joost Baars. De bundel wordt beschouwd als een van de beste debuten van het afgelopen jaar, en is daarmee genomineerd voor de C. Buddingh’-Prijs 2017.
Het titelloze gedicht over de ganzen in de Flevopolder is het vijfde gedicht in de afdeling ‘Het dal van Spoleto’, een afdeling die louter uit vogelgedichten bestaat. In sommige gedichten spreekt de dichter de vogels toe, net als Franciscus van Assisi, die bij het dal van Spoleto (midden Italië) woonde. Vaak lopen de gesprekken met een specifieke vogel uit op een cultuurkritische beschouwing. Zo ook het gesprek met de ganzen.

De eerste drie regels van het gedicht snijden direct al het onderscheid natuur-cultuur aan. Zeker in de Flevopolder een lastig onderscheid. Zijn de Oostvaardersplassen nu natuur of cultuur? En als het natuur is, waarom bemoeien we ons er dan zoveel mee? Het maakt de ganzen weinig uit: water is water, voedsel is voedsel.

Het gedicht is opgebouwd uit vrije tweeregelige strofen. De eerste drie strofen hebben als we de inhoud volgen meer van twee terzinen, maar verder vormen de meeste strofen wel een kleine eenheid op zich. Zoals die schitterende zin tussen haakjes, waarin de dichter volledig het standpunt van de ganzen overneemt. Net zoals wij vaak menselijke eigenschappen aan dieren toekennen, zo kunnen dieren ons waarschijnlijk slechts als andere dieren beschouwen. Alleen de slotzin van het gedicht staat alleen. Het is letterlijk een constatering die op zichzelf staat, en die het gedicht in enkele woorden samenvat.

De gedachte, dat ganzen zich niets aantrekken van landsgrenzen of zelfs van de scheiding van continenten is mooi uitgewerkt. Het doet denken aan ‘Over de muur’ van Klein Orkest (1984), met de memorabele regels: ‘En alleen de vogels vliegen van Oost- naar West-Berlijn / Worden niet teruggefloten, ook niet neergeschoten / Over de Muur, over het IJzeren Gordijn / Omdat ze soms in het westen / Soms ook in het oosten willen zijn.’ Punt van kritiek hier is wel, dat voor zover ik weet ganzen niet van Afrika naar Europa trekken. In ieder geval geldt voor de meeste ganzen dat ze ofwel standvogel in Nederland zijn, of in Nederland overwinteren en ‘s zomers naar Rusland en Scandinavië trekken. De trek van Afrika naar Europa (die bijvoorbeeld door zwaluwen, ooievaars en grutto’s gemaakt wordt) stelt de dichter wel in staat de parallel te trekken met Afrikaanse vluchtelingen, die hun leven riskeren door in gammele, overvolle boten de Middellandse Zee over te steken.

Poëzie zit vaak in de details. Bijna had ik toch nog over de laatste letter van ‘menselijker’ heen gelezen. De woorden ‘menselijke wezens’ zouden het onderscheid met de ganzen voldoende duidelijk maken, maar ‘menselijker’ roept direct het dilemma van de menselijkheid op. Hoe menselijk gedragen wij ons nog in Fort Europa? Is een verbod niet onmenselijk?

In de strofen 7-9 werkt de dichter de verschillen tussen de wereldopvatting van gans en mens subtiel uit, door de taal verder onder de microscoop te leggen. Een gans ‘belandt’ niet ergens, zoals de vluchteling met ‘hulp’ van de mensensmokkelaar uiteindelijk ergens belandt. Nee, de gans landt, en met dit woord zie je direct de gans vorstelijk landen op het water of op het land, dat zo lang als het duurt zijn land, zijn leefgebied is. De mens voert oorlogen over van wie welk stukje aarde is, of sluit daar in het gunstigste geval akkoorden over. Alsof je de aarde kunt bezitten: hierin klinkt de beroemde toespraak van het 19e-eeuwse indianenopperhoofd Seattle door.

De lelijke strofen over het inleveren van de huurauto (opnieuw aangeduid als het metalen lichaam, dat het in de ogen van de ganzen moet zijn) onderstreept dat we niet echt iets kunnen bezitten. De dichter grijpt terug op de opening van het gedicht: ‘wat kan jullie dat schelen’ – ‘wat maakt het jullie uit’. Mooie vondst: ‘economieloze’. Mijn tekstverwerker voegt hier een rood kringeltje aan toe, maar we kunnen het evenals de dichter toevoegen aan ons woordenboek. En ervan dromen om ons te verliezen in een grenzeloos gaan.
___
 

Binnenplaats
Joost Baars
Uitgeverij Van Oorschot
€ 16,99
ISBN 9789028261877

 
 
 
 
 
 
 
 

Over de auteur

- Eric van Loo is dichter en werkt voor Meander als poëzierecensent en redacteur van de Klassiekers.