Gepubliceerd op: donderdag 2 maart 2017

Recente Poëzierecensies – februari 2017

 

  •  
  • “Het gaat om een bundel over de beleving van tijd. Op de vraag hoe die tijd poëzie wordt, kom ik nog terug. De dichter presenteert het tijdsverloop niet lineair: ze weet op een soepele manier te schakelen tussen verleden, heden en toekomst, soms in één gedicht. Haar werkwijze in de hele bundel vind je terug in de titels van de gedichten in de laatste afdeling, ‘Speelduur 05.12’: ‘Rec’, ‘Play’, Ffwd’, ‘Pause’, ‘Rewind’, ‘Stop’.” Meander bespreekt Hoe een zee een woord werd, de vierde bundel van Antoinette Sisto.
  • Klecks bespreekt op karakteristieke diepgaande wijze Anagrammen van een blote keizer, de debuutbundel van Tijl Nuyts: “Wat Nuyts met de meertaligheid van zijn bundel bereikt, is het ondermijnen van een zekere onvertaalde kern. Het Spaanse en het Nederlanse vers verhouden zich tot elkaar als anagrammen, ze zijn elkaars vertalingen, zonder dat er een origineel aangewezen kan worden, een uitgangspunt van waaruit we de woordkeuze zouden kunnen beoordelen. La última houdt zich ergens tussen deze talen op en heeft daarmee wel iets weg van de vluchteling.
    De vluchteling die wij ontvangen, spreekt vaak onze taal niet, ze drukken zich uit in de taal van de plek die ze zijn ontvlucht. In die taal worden ze echter niet ontvangen of beschreven. De taal van de vluchteling is de gastheer vreemd en de vluchteling wordt in hem een vreemde taal ontvangen. Zijn ze ‘vluchteling’ of bijvoorbeeld ‘lāji’? (Dat is Arabisch, of liever, dat is geromaniseerd Arabisch.) Dat Nederlands zegt nog wel iets over de kwetsbare staat van wie op de vlucht is: die is vluchtig ook in de zin dat ze gemakkelijk zou kunnen verdampen, verdwijnen. Opgaan in de lucht, of in het wit.”
  • “In eerste instantie doen deze gedichten denken aan Levinas’ filosofie van de Ander. Anderen zijn geen obstakels van mijn vrijheid, maar de voorwaarden voor mijn bestaan. Nog voordat ik helemaal mezelf kan zijn, voordat ik iets over mezelf kan zeggen, doet de Ander een appèl op mij. Het is niet jij die de wereld betekenis geeft, lijkt Baars te zeggen, het is de Ander die jou aanspreekt en jou een plaats geeft.
    Maar de dichter trekt het breder dan andere personen. Want wie die Ander in Baars’ gedichten precies is, blijft onduidelijk. God? De dood? Het transcendente? De eerste gedichten uit zijn pas verschenen bundel zijn doordrongen van deze mystieke relatie met het onbekende. De dichter wordt geroepen, gelokt, verleid, hij probeert door te dringen, raakt teleurgesteld of komt juist tot inzicht. Baars is uiterst bedachtzaam en kwetsbaar. Het levert een aantal prachtige gedichten op, met bijzondere en zeldzame zinnen”. Dit schrijft Tzum over Binnenplaats, de debuutbundel van Joost Baars.
  • Meander oordeelt over de jongste bundel van Tom van Deel: “Wie spectaculaire onderwerpen of gebeurtenissen verwacht kan Herfsttijloos beter laten liggen. De dichter is er meer op gericht, aan de hand van alledaagse onderwerpen, de tijd stil te zetten. Daarbij rekent hij op een aandachtige lezer die oog heeft voor nuances. Een belezen lezer ook, die in de woorden van de dichter de echo’s van klassieke en Bijbelse teksten nog kan horen.”
  • “Willen woorden doeltreffend zijn, dan moeten ze loskomen van de starre coderingen waarin ze zich bevinden. Dodion rekent op haar lezers, die haar gedichten vanuit hun eigen situatie en persoonlijke voorkeuren benaderen, om die strikte coderingen met verschillende, particuliere lezingen te lijf te gaan. Ze spoort haar lezers op uiteenlopende manieren aan om actief deel te nemen aan de poëzie.
    Allereerst nodigt Dodion haar lezers uit om haar gedichten zelf voor te dragen. Een eerste aansporing tot voordracht is de directe stijl. Door eenvoudige beelden, herkenbare frasen, klank en rijm spendeert de lezer minder energie aan het ontcijferen van complexe teksten en kan die zich richten op de manier waarop hij of zij de gedichten leest en voorleest.
    Ten tweede komen in Kanonnenvlees vaak regels in de indirecte rede voor. Het lyrisch ik wil zo duidelijk maken dat wat er ‘zwart op wit’ staat maar een neerslag is van wat gezegd is. Om het gezegde terug te halen, moet de lezer die uitspraken zelf reconstrueren. Bovendien kan wie zich bij het vers ‘ik moet u iets vertellen’ heeft afgevraagd: ‘wat dan precies?’, de regels die verderop in de bundel in de indirecte rede staan als antwoord interpreteren. (…)
    Ten derde lokt Dodion herlezing uit om haar lezers actief te betrekken bij haar poëzie. Doordat betekenissen verschuiven en vergelijkingen niet sluitend zijn, wordt de lezer aangemoedigd om het gelezene te herzien en steeds nieuwe verbanden te leggen, nieuwe relaties aan te gaan. Ook door te variëren op vaste uitdrukkingen of door ze in een ongebruikelijke context te plaatsen, dwingt Dodion de lezer om zijn of haar interpretaties bij te stellen.” De Reactor schreef een boeiende bespreking van de bundel van Lotte Dodion.
  • Mappa Libri begint een positief gestemde recensie zo: “Toon Tellegen schrijft, naast zijn beroemde verhalen over dieren, al zijn leven lang ook poëzie. De jongste jaren gebeurt dat volgens een even eenvoudig als ingenieus systeem. Iedere bundel is opgebouwd rond een centraal gegeven dat tot een personage wordt omgevormd. Elk gedicht wordt dan een soort van mini-verhaaltje dat uitloopt op een pointe. Tegelijk is die eenvoudige structuur niet meer dan een kapstok om allerlei ingenieuze variaties aan te brengen. In plaats van een rechtlijnige intrige komt zo veeleer een gigantisch boeket tot stand vol kleuren en geuren.
    Datzelfde stramien ligt ook aan de basis van Tellegens jongste bundel, Wonderbaarlijk buigt zich over water. De ervaring van de wonderlijke ander krijgt hier gestalte in het personage van Wonderbaarlijk, een vrouw van wie uiteindelijk telkens wordt gesteld: ‘ze houdt van mij’. Dat is althans de oppervlakkige teneur, want in feite is weinig in deze intrigerende gedichten zeker. Zo wordt die liefdesverklaring geheel toegeschreven aan het dichterlijke ik zelf, dat lang niet altijd even betrouwbaar en inzichtelijk is. Gaat het daarom niet om zelfbegoocheling?”
  • “Hoe opgewekt sommige gedichten van Tonnus Oosterhoff ook lijken, er is altijd iets verontrustends in. Het gevaar is alom aanwezig: de krab kraakt de schelp, de koe eet het gras, de krant maakt het nieuws, de stok slaat de bal enz. Misschien is ‘verontrustend’ niet het goede adjectief. Er is een raadselachtige gruwel achter de dingen.” Aldus begint Tzum een bespreking van Ja Nee
  • Geert Viaene is een prettige dichter. Je denkt als lezer meestal dat je hem begrijpt en dat geeft zelfvertrouwen. Maar dan lees je nog eens en dan wordt het lastig. Er is iets weerbarstigs, dat zich weigert over te geven aan de gemakzucht van een vanzelfsprekende interpretatie.” laat Meander zich ontvallen in een recensie van de bundel Eistijden.
  • De Reactor: “Het curriculum vitae is dus helder. Lastiger is te zeggen wie Hannah van Binsbergen binnen deze bundel precies is. Kwaad gesternte is volledig geschreven vanuit de eerste persoon. Dat nodigt de lezer uit te vermoeden dat één enkel lyrisch subject de gedichten vertolkt. De teksten zitten vol verwijzingen naar het leven van de ‘echte’ Van Binsbergen. Zo is er een beschrijving van haar studentenwoning, nam zij brieven en berichten aan bij naam genoemde vrienden op en lezen we meerdere concrete verwijzingen naar de fysieke verschijning van de jonge dichter Hannah van Binsbergen. Dit lijkt te suggereren dat het lyrisch ik en de dichter samenvallen. Tegelijk problematiseert Van Binsbergen die identificatie. Het ik uit deze bundel spreekt vanuit verleden, heden en vermeende toekomst en dicht zichzelf eigenschappen toe die per gedicht kunnen verschillen. Het is in alle opzichten veelvormig en onvast. Van Binsbergen speelt in Kwaad gesternte bewust met identiteit. Zo bijzonder is dat niet per se: het problematiseren van een solide identiteit of vaste kern is inmiddels verworden tot postmoderne troop. Ook generatiegenoten als Maarten van der Graaff, Frank Keizer en Maartje Smits voeren wisselende sociale identiteiten op en noemen vrienden en collega’s met naam en toenaam om meervoudigheid en onderlinge verwevenheid uit te drukken. Toch pakt Van Binsbergen het anders aan. In een volstrekt eigen stijl reflecteert de dichter op de constructie van haar ik, dat zich door de gedichten heen ontwikkelt.”
  • “De cadans zit ook in de andere gedichten en wordt bepaald door het levensritme van de dichteres, het pulseren van haar bloed. De gedichten zijn incantaties, zangerige bezweringen en dat maakt ze zo meeslepend. Daarbij horen herhalingen en ellipsen.” stelt Tzum in een recensie van Nachtroer. Ook De Volkskrant bespreekt de nieuwste bundel van Charlotte Van den Broeck door één exemplarisch gedicht uit de bundel te beschouwen, die gekenmerkt wordt door een “zowel diepzinnige als springerige werkelijkheid waarin waarneming en ervaring geen vastomlijnde begrippen zijn. Bron en verwezenlijkingen zetten zich tegen elkaar af.”
  • Meander bespreekt de bundeling die Anne Vegter naliet na vier jaar DdV: “Wat helpt is een wonder is niet echt een bundel om mee te beginnen als je weinig poëzie leest, zoals Lenneke de Ruijter aanbeveelt. Vegter schrijft geen licht verteerbare poëzie, ze volgt sterk haar eigen gedachtespoor en associaties, legt dingen niet uit, zegt vaak niet meer dan strikt nodig is. Bij sommige gedichten is de verwijzing op de linkerpagina essentieel om überhaupt te kunnen duiden wat er staat. Ondanks haar functie schrijft ze compromisloos, wat natuurlijk de echte kunstenaar kenmerkt. Compromisloos, niet alleen qua vorm maar ook qua inhoud. Vegter schrijft geen makkelijk aanvaardbare poëzie.”
  • Chrétien Breukers maakt op zijn blog 10 opmerkingen over Van groot belang van Nachoem M. Wijnberg en illustreert die opmerkingen vooral met het gedicht Lenen van de Grieken.
  • De Volkskrant bespreekt het debuut van Max Greyson en herkent talent, maar heeft ook bedenkingen over Waanzin went niet: “De lezer moet mee op zoek naar liefde, verbondenheid, een plek om tot rust te komen. Een zoektocht is voor het onderwerp wellicht vruchtbaar, maar voor het tot stand komen van een gedicht niet per se. Wat er precies gebeurt tussen de ‘ik’ en de ‘jij’ wordt niet vermeld. De lezer moet maar aannemen dat dit interessant genoeg is”.
  • Eddy Vaernewyck (geb. 1962) presenteert zo voor het eerst de poëtische oogst van vele jaren. Zijn werk verscheen in tal van tijdschriften en kreeg een aantal keren een bekroning of een speciale vermelding (…). Nu heeft Vaernewyck beslist zijn beste oogst te bundelen tot Over het geluk van oude zomers, een mooi uitgegeven geheel. De afzonderlijke gedichten zijn hier ondergebracht in een aantal reeksen, die samen het poëtische universum van de dichter goed laten zien.” Aldus Mappa Libri.
  • “Aan de ene kant zijn er de (steevast titelloze) gedichten die verrassend beginnen (‘Waarom? Omdat koeien niet kirren daarom’). Gedichten die zich weerbarstig en onnavolgbaar tonen en daarmee uitnodigen tot herlezen, ook omdat de lezer na een keer lezen soms nog nauwelijks notie heeft van wat er nu precies staat. Aan de andere kant zijn er ook gedichten die wat beschrijvender van aard zijn, anekdotischer ook (‘Een niemandsnamiddag in de winter’). Gedichten die wat minder urgent overkomen. De manier waarop persoonlijke fascinaties worden verwerkt in deze gedichten, is daar op de eerste plaats debet aan. De verwondering van de dichter bij het zien van de zee op een winternamiddag bijvoorbeeld, is niet per se ook die van de lezer. Daarvoor doet de dichter in dit geval te weinig om zijn verwondering ook op de lezer over te brengen.” Zo beschrijft Tzum de bundel Geen ander antwoord van Frans Kuipers.
  • Meander heeft moeite met het debuut van Jana Arns: “De titel is ook modern: ‘status: het is ingewikkeld’. Inclusief de aanhalingstekens. Hiernaast, op de voorkant, staat gelukkig geen foto van een Facebookpagina (op alle foto’s staat Jana Arns), maar wel van een vrouw, met haar rug naar ons toe, met een ingewikkelde asymmetrische vlecht in het haar en later is er op de foto ingewikkeld gekrast. Dit blijkt de toon van de bundel te zijn. Het ligt er dik bovenop.”
  • “Grappen zijn niet zomaar om te lachen – niet altijd. Het lachen confronteert ons met onze vooronderstellingen. Grappen werken door impliciete contexten op onverwachte manieren te gebruiken, maar brengen daarmee die context ook op de voorgrond, en daarmee zijn bij uitstek grappen in staat ons te confronteren met wat we denken zonder het te weten. Dat zorgt er niet voor dat het lachen ons vergaat, misschien, maar het geeft ons lachen soms wel een nasmaak.” Klecks bespreekt Wijk en kiest voor het perspectief van de grap in de poëzie om die bundel van Jonathan Griffioen te belichten. Hetgeen ervoor zorgt dat Ludwig Wittgenstein en Nachoem Wijnberg een plek krijgen in de bespreking.
  • Mappa Libri bespreekt Monnikoog, de jongste bundel van Cees Nooteboom: “Die eenzaamheid vormt het decor voor een intense bezinning op het eigen ik, op het verleden en de toekomst. Het eiland wordt een veruitwendiging van de innerlijke gedachten en gevoelens, maar tegelijk is het ook een soort van dodenrijk. In heel wat verzen worden overleden personages ten tonele gevoerd in de gedaanten van schimmen. Op die manier krijgen allerlei herinneringen een plaats. Tegelijk blijft het belang van de ruimte niet beperkt tot dat individuele bestaan. Zo figureert ook een oosterse filosoof tussen de personages. In feite is het eiland een soort van schatkamer van het geheugen en de traditie, de geschiedenis en de cultuur. Het is net daardoor de plaats waar het sprekende subject zichzelf situeert en onvermijdelijk ook weer zichzelf verliest. Typerend daarvoor is het belang van het motief van het spreken en het vinden van woorden. Vaak is sprake van een niet-verstaan, van een code die het ik dreigt te ontgaan, van verbanden die daardoor niet worden onderkend. Zoeken is duidelijk veel belangrijker dan vinden.”
  • “In Vriezens beschouwingen draait het om ‘taal als complex van bemiddelende zones’ zoals woorden en zinnen niet alleen maar ook liedjes, boeken, kranten, flarden, kreten zijn. Dat alles is met elkaar verweven. De vorm en ‘de werkelijkheid waarover ze gaan zijn limieten van dit weefsel’. Taal is ‘zelf een medium voor verbinding, en poëzie als tekstkunst is een kunst van het verbinden. Deze taalopvatting kun je een internetpoëtica noemen.’” schrijft Literair Nederland over Netwerk in eclips, een verzameling essays over taal, poëzie en internet. Ook Tzum schrijft over de bundel van Samuel Vriezen: “Er staan interessante beschouwingen in het boek over bij voorbeeld verveling, Satie, John Cage en Tom Johnson. De laatste probeerde universeel wiskundige wetten in muziek te laten klinken. Er is nog veel meer in deze essay-bundel te lezen over de dynamiek van de taal, over het verbonden zijn, over het ontstaan van subjectiviteit, over politiek en echec (met akelig actuele toespelingen) en allerlei voorbeelden van werk van verschillende schrijvers.”
  • Steencirkels is het eigentijdse verhaal van de eeuwige romanticus die zich niet thuisvoelt in de wereld waarin hij leeft. De hoofdpersoon met de naam O vertrekt uit de kaalslag van de stad, laat de drukte, het geleuter en de bijbehorende managementtaal achter zich. Wat hij zoekt weet hij niet, laat staan dat hij wat vindt. Hij verdwijnt uit zicht, nieuwe romantici staan op en alles zal zich herhalen: er is sprake van een circulair verloop. Of komt de cyclus ten einde?” Meander bespreekt de nieuwe bundel van Piet Gerbrandy. Ook Tzum bespreekt de bundel en belicht enkele interessante aspecten. “Doordat de cursiveringen een onderbrekend element vormen in veel gedichten, doen ze denken aan een koor in een Griekse tragedie of blijspel: er wordt letterlijk ‘tussen de regels door’ gereageerd op de gebeurtenissen in de gedichten. Dat commentaar is niet objectief, maar in dit geval duidelijk gekleurd door de mening van een economisch gemotiveerde mens. Met het motto van Eriugena in ogenschouw, zou je kunnen zeggen dat hier een discrepantie wordt uitgebeeld tussen het beschrijven van natuurlijke processen enerzijds en het gebruik maken ervan voor economische doeleinden anderzijds.”
  • De Reactor bespreekt Music-Hall, de feestelijke heruitgave van het debuut van Paul van Ostaijen een eeuw geleden. “De ‘Music-Hall’-reeks is zo cruciaal omdat hij een probleem aansnijdt waarmee Van Ostaijen in zijn hele verdere werk zou blijven worstelen: dat van de mogelijkheid (en wenselijkheid) van een ‘waarachtige’ (koesterende, beschermende) gemeenschap.”
  • “Uiteraard zijn er tal van omissies. Reve, Elsschot zijn maar enkele opvallende namen. Over het algemeen valt – niet verwonderlijk – op hoe weinig Pfeijffer vertrouwd is met de Vlaamse poëzie. Tal van dichters heeft hij volgens mij niet eens in handen gehad. De pretentieuze claim bij aanvang als zou hij alle publicaties hebben ingezien en het beste hebben overgehouden, berust daarom niet enkel op een overdrijving maar is gewoon fout. Misschien is Vlaanderen toch geen taalgebied en zeker geen literaire zone. Daarover treuren kan (en moet), maar intussen wil ik mij vooral verheugen met het vele dat hier wel onder ogen wordt gebracht. Dat de uitgeverij dat alles op een uitmuntende manier heeft vorm gegeven, is zeker een pluspunt: een boek om te lezen, om cadeau te doen, om eindeloos in te grasduinen. ” Mappa Libri is genuanceerd over De Nederlandse poëzie van de twintigste en de eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten, de bloemlezing van Ilja Leonard Pfeijffer.
  • Tzum recenseert Meervoudig afwezig, de vierde bundel van Ester Naomi Perquin. “Het is geen gemakkelijk universum dat Perquin ons voorschotelt. Taal schept werkelijkheid en het is maar net waar je de accenten legt, met welk point of view je kijkt, maar soms doet ze me denken aan een baron van Münchhausen: ze trekt zichzelf en het paard aan de haren uit het moeras. De haren zijn dan de ijzersterke (soms zelfs ietwat flauwe) humor waarmee ze het leven dapper te lijf gaat, overigens in eendrachtige samenwerking met de taal.” Ook Klecks bespreekt de bundel: “Het gedicht moet telkens ‘nu al weer’ geschreven worden, steeds te vroeg opnieuw geschreven worden. En het verhongert, omdat het gedicht, dat ‘primaire, bestendigste’ gedicht dat alles zou overleven, ons verlangen is naar wat we nog niet benoemen kunnen, nog niet kunnen aanwijzen. ‘Het gedicht zit waar je wacht te worden aangeraakt’ – dat is geen raadsel met een antwoord, dat is al de plaatsbepaling. Het stelt zich uit. Tegelijkertijd weten de plaatsen die we al wel aan kunnen wijzen, zoals het hart, de hoofd, iets te bewaren, zij het dat wat langzaam vervalt tot cliché: een warm huis, een altijd blijvende moeder. Het gedicht, de poëzie, is daar altijd weer net voorbij.”
  • “De recent verschenen bloemlezing Krabbengang (2016) van de Vlaamse dichter en vertaler Stefaan Van den Bremt biedt de lezer een overzicht van gedichten die zijn voorkeur verdienen. Uit 17 van de 20 verschenen bundels heeft hij een keuze gemaakt. Hij is niet de enige dichter die om de zoveel tijd zich geroepen voelt streng en kritisch zijn verzen te wikken en te wegen. ” Voor Meander een aanleiding om stijl en thema’s in de gedichten van Van den Bremt onder de loep te nemen.
  • Tzum is vernietigend over het debuut van Tim Hofman: “Gedichten van de broer van Roos had in de la van zijn bureau moeten blijven liggen. Helaas is het een boek geworden, een goed verkochte bundel die jonge lezers volledig op het verkeerde been zet. Hoe krijgen die straks begrip voor échte, moderne poëzie, als oudbakken flauwekul hun voorbeeld is.”
  • “Zoveel als deze vrouw op de brug meemaakt, kan misschien ook alleen maar in een godenleven.Ze verliest bijvoorbeeld haar hoofd, trekt in rouw haar haren uit, eet stenen die in knollen veranderen, geeft het leven aan twee kinderen (Lot en Noodlot) en ontmoet vogels en allegorieën als eerbied, spijt, twijfel en verlies. Nooit is het bovennatuurlijke ver weg, nooit lijkt er zelfs maar ruimte te zijn voor ‘normale’ taferelen of feiten. ” Passionate Platform recenseert De tere bloemen van het verstand, de vierde bundel van Myrte Leffring.
  • Meander beschouwt de debuutbundel van Anton Beekmans maar is niet onder de indruk. “Dan valt mij opeens de overeenkomst tussen het parlando van Campert en de stijl van Beekmans op. Maar ik mis de ontroering, de gedichten uit De Psychologische Test raken me niet, hooguit als een korte anekdote die al snel vergeten is na het lezen van de laatste regel.”
  • “De zevenendertig gedichten in Zwart lied had de jonge Szymborska met veel vertrouwen kunnen uitbrengen, als we uitgaan van zelfcensuur. Ze had in die dagen al duidelijk haar eigen stem gevonden. Het benoemen van het onbestemde, de kracht van de terloopsheid, het mededogen dat nergens gratuit is. Ook hier al tipt ze met een zachte vinger de verwondingen aan bij de mens en trekt zich daarna discreet terug.” Aldus eindigt Tzum een recensie over de poëzie van de jonge Wisława Szymborska, vertaald door Ad van Rijsewijk. Zoals wel vaker verscheen er daarna nog een recensie over de bundel op Tzum.

Over de auteur