EI26: Tonnus Oosterhoff – Als je omhelst
Als je omhelst
en het omhelsde is moe
dan ben jij ook moe.
___
Wat omhelzen we zoal? We omhelzen geliefden, familie, vrienden. Het is een teken van genegenheid. Een bij-elkaar-horen en daar blij mee zijn. En wat nog meer? Er staat in de tweede versregel ‘het omhelsde’, niet “de omhelsde”. Het gaat om iets, niet iemand. We kunnen ook dieren omhelzen, bomen, standbeelden, lantaarnpalen – deze opsomming kan lang doorgaan, maar wordt steeds bedenkelijker. Overdrachtelijk kunnen we ook ideeën en situaties omhelzen. Dan staan we er voor open, accepteren ze. In lijn hiermee kan “omhelzen” ook (archaïsch, maar toch) iets betekenen als “proberen in praktijk te brengen”, bijvoorbeeld als we de deugd omhelzen: dan proberen we deugdzaam te leven. In die zin kunnen we ook een godsdienst of levensfilosofie omhelzen.
Het gedicht bestaat uit één zin die een als … dan … stelling vormt. Het als … deel daarvan bestaat weer uit twee delen: 1) je omhelst en 2) het omhelsde is moe. De vorm suggereert dat als aan deze twee voorwaarden voldaan is, daar logischerwijs uit volgt dat ‘jij ook moe’ bent. Het gedicht is dus in basis vormgegeven als een universeel geldende stelregel.
Toch morrelt het gedicht zelf aan dat idee. Ten eerste is er sprake van een ‘je’. Dat kunnen we opvatten als een algemeen ‘je’, in de zin van “men”, maar in de laatste versregel staat ‘jij’ en daarmee gaat dat niet. Het betreft hier een specifieke persoon. Ten tweede is de situatie niet zo hypothetisch als in de eerste versregel wordt voorgesteld. Het omhelzen is aan het gebeuren in de tweede versregel. Daar staat immers ‘het omhelsde’. Er staat niet “dat wat je omhelst” of iets dergelijks. Dat wat omhelsd wordt, is al omhelsd. Het omhelzen is al aan het gebeuren. Anders zou er geen ‘omhelsde’ kunnen zijn.
We kunnen op twee manieren ‘moe’ zijn. We kunnen lichamelijk moe zijn na een zware fysieke inspanning. We kunnen ook geestelijk moe zijn na een taak die veel concentratie vergt of een situatie die veel emoties losmaakt. Zowel fysieke als mentale vermoeidheid kan ook voorkomen in geval van ziekte. Of ouderdom. In dat laatste geval hebben we het soms over “levensmoe”.
Als we het over ‘moe’ hebben, dan hebben we het eigenlijk altijd over mensen. Soms over dieren, maar eigenlijk nooit over dingen, ideeën of situaties. We kunnen wel moe zijn van iets, maar we zeggen niet dat iets ‘moe’ ‘is’. Blijkbaar hebben we in de tweede versregel te maken met een metafoor. De dichter zegt dat ‘het omhelsde’ ‘moe’ is omdat iets van ‘het omhelsde’ lijkt op een aspect van ‘moe’. We kunnen het zelfs opvatten als een personificatie. We weten niet precies wat ‘het omhelsde’ is, maar het is iets onpersoonlijks, of bovenpersoonlijks, of interpersoonlijks. En het wordt hier voorgesteld als een persoon. Ten eerste door het te omhelzen, zoals we bij personen doen en ten tweede door te zeggen dat het moe is -of in ieder geval kan zijn. Hetgeen een menselijke eigenschap is.
We kunnen hier ook de andere kant uit denken. In dat geval is het een persoon die omhelsd wordt en die mogelijk moe is. Die persoon wordt in de tweede versregel geobjectiveerd. Voorgesteld als een ding en het lijdend voorwerp van het omhelzen. Opvallend is dan wel dat ‘het omhelsde’ grammaticaal juist het onderwerp is. Hetgeen wat mij betreft pleit voor de personificatie.
Opvallend is dat dit gedicht de eigenschap ‘moe’ voorstelt als iets overdraagbaars. Alsof het een besmettelijke ziekte is. Door iets te omhelzen dat moe is, wordt je zelf ook moe. Door de herhaling van ‘moe’ wordt gesuggereerd dat deze eigenschap wordt overgedragen van ‘het omhelsde’ naar de ‘jij’. Natuurlijk kan de ‘je’/’jij’ ook moe zijn geworden door iets anders. Het enige wat het gedicht daar verder over zegt, is dat ‘je omhelst’. Omhelzen is als fysieke daad over het algemeen niet vermoeiend. Mentaal kan het wel ingrijpend zijn en tot geestelijke vermoeidheid leiden. Bijvoorbeeld als ‘het omhelsde’ moe is in de zin van levensmoe en dit de laatste omhelzing ter afscheid is. De omhelsde is al nauwelijks meer een persoon (coma, door ziekte niet meer in staat te communiceren?).
Het gedicht gaat verder niet in op de manier van overdracht. Wel suggereert het dat de mens een menselijke eigenschap als vermoeidheid kan krijgen van iets niet-menselijks zoals een voorwerp of idee. Zo staat in dit gedicht de verbondenheid van de mens met het boven-, inter-, en onmenselijke centraal.
Hier kunnen we nog verschillende kanten mee op. Eén daarvan is om omhelzen op te vatten als metafoor voor lezen. Lezen is een tekst omhelzen. Je omvat hem, accepteert hem en gaat erin mee. Een tekst is iets onpersoonlijks, of misschien kunnen we beter zeggen interpersoonlijks, maar heeft ook menselijke eigenschappen. Een tekst praat tegen je, vertelt je iets. Kan een tekst ook ‘moe’ zijn? Een tekst kan vermoeid ogen, kan zeker vermoeiend zijn. Maar we zeggen niet dat een tekst ‘moe’ is. Je kunt wel moe worden van het lezen van een tekst, ook als het een boeiende goed geschreven tekst is. Maar een tekst kan zelf niet moe zijn. Een tekst kan wel vermoeidheid oproepen en overbrengen. Of het in dat geval de vermoeidheid van de schrijver is die overgebracht wordt, is maar zeer de vraag.
Tenslotte nog even terug naar de vorm van het gedicht. Het conformeert bijna aan de westerse vorm van een haiku. Alleen de eerste versregel komt daarvoor één lettergreep te kort. Dat had makkelijk opgelost kunnen worden door bijvoorbeeld “als je iets omhelst” te schrijven. Door het lijdend voorwerp van het omhelzen weg te laten, wordt de versregel veel opener. Blijkbaar is dat belangrijker dan aan de regels van een haiku voldoen. De bijna-haiku drukt een verbondenheid uit met (oosterse) poëziegeschiedenis en tegelijk een streven naar nieuwe vormen van poëzie. Ook inhoudelijk is het gedicht geen typische haiku. Volgens wikipedia:
De haiku drukt, in de klassieke vorm, een ogenblikervaring uit, soms gelinkt aan en geïnspireerd door zen. De haiku is een vingerhoed vol emotie, waarin weinig ruimte is voor ontledingen en benaderende omschrijvingen.
Maar de vorm van dit gedicht is een algemene stelregel, niet een ‘ogenblikervaring’. Alleen met de nodige aannames komen we bij zo’n ervaring, zoals bijvoorbeeld een laatste omhelzing. Wel kunnen we in de verbondenheid en interactie die zo belangrijk is in dit gedicht een link zien naar zen.
Iets anders wat opvalt is dat de vorm van het gedicht een omhelzing laat zien. Door de gelijkenis van de woorden ‘omhelst’ (v1) en ‘omhelsde’ (v2) ontstaat een linkerarm. Zo ontstaat ook door de herhaling van het woord ‘moe’ in versregel 2 en 3 een rechterarm. Samen omhelzen ze de rest van de tekst vanaf de linker kantlijn. De omhelzer bevindt zich links daarvan. Het woord ‘is’ (v2) valt ertussen. Als we de “armen” zouden weglaten, krijgen we (we zouden het ook als een stiftgedicht kunnen vormgeven):
Als je
en het is
dan ben jij ook
Hierdoor komt de verbondenheid misschien zelfs nog sterker naar voren, op zijnsniveau. Het “zijn” van ‘het’ is een voorwaarde voor het “zijn” van ‘jij’. En er is een spanning, een onzekerheid over het “zijn” van ‘het’, door het opschorten van het woord ‘is’ in de tweede versregel.
Zo spant dit korte gedichtje een uitdijende ruimte op van complementaire tegenstellingen als algemeen en specifiek, logica en ervaring, menselijk en niet-menselijk, verbondenheid en discontinuïteit, liefde en dood.
___
Ja Nee
Tonnus Oosterhoff
Uitgeverij De Bezige Bij
€ 17,99
ISBN 978902345486
Eerder publiceerde Tonnus Oosterhoff in onze serie Lage Landen Poëzie Tekenwerende reeks en De dood houdt ermee op. Beide gedichten zijn in deze nieuwe bundel opgenomen.
Bij De dood houdt ermee op maakte Erik de Smedt een gedachteprotocol, leesaantekeningen in een beperkte tijd.