Gepubliceerd op: maandag 18 mei 2015

Sven Peeters over Annemarie Estor

Afgelopen woensdag, 13 mei, werd in de Arenburgschouwburg in Antwerpen de nieuwe bundel van Annemarie Estor gepresteerd, Dit is geen theater meer. Gedichten. Hierbij sprak Sven Peeters de volgende tekst uit.

De post-Eurocentrische poëzie van Annemarie Estor

Flashback naar het Sint-Jansplein, begin dit jaar. Daar, op het zonnige terras van de Bosnische ex-Antwerpspeler Dragan Jakovljević, verklapte ze me haar titel. Het waren de dagen van oprukkende IS-troepen in het brandende Midden-Oosten, van propagandastrijd tussen oost en west betaald met Oekraïense lijken, van ratelende kalasjnikovs in kritische redactielokalen en toenemende paranoia jegens de moslimmedemens; het waren en zijn de dagen van inperking van vrijheden, van de afbraak van verworvenheden, tot in het hart van deze stad. En toen zei ze: “Dit is geen theater meer”.

Estor

Bij Annemarie Estor is de onrust nooit ver weg. Soms voel je het in de achtergrond zinderen, dan weer bespringt het je, onverwachts en gruwelijk in z’n verschijning. Het houdt de lezer bij de les, het schudt hem wakker. Als ik naar adjectieven zoek om die sfeer te benoemen, vind ik: hard, agressief, geil, sensueel, barok, penetrant, traumatiserend, plastisch, vochtig, dierlijk, ja zelfs pornografisch. Daarvoor moet je ook haar vorige bundel De oksels van de bok gelezen hebben. Daaruit dit citaat:

“De schimmen van een troebeler tijd houden zich staande als coulissen in een stuk. Een stuk waarin we beuken tegen veel te hoge planken.”

Die onrust is er vandaag nog steeds, maar terwijl het vroeger meer geënsceneerd was en mistiger – “schimmen”, “troebeler”, “als coulissen in een stuk” – is het nu geen theater meer, ligt de boel nu bloter, hakt de pen er dieper in. De bok (het dionysische symbool van de tragedie) zit ook in deze nieuwe bundel, maar is nu misschien een panter geworden. Er verschijnen veel dieren in dit niet-theater en zoals bij De oksels van de bok is er ook: lijfelijk geweld, schuld, boetedoening, foltering. Het lichaam krijgt het flink te verduren en er druppelt bloed uit deze pagina’s:

“Ik heb nog dagenlang gebloed.
Ik was de braamvrucht aan uw prikkeldraad.

Ik likte alle druppels van de grond.
Ze lagen in een orde die ik lezen kon.

Ik lik uw woede en wreedheid op
en slik het door. In mijn maag kan het verteren.” (p.20)

En plots is daar de actualiteit, wanneer er een drone opstijgt in het eerste gedicht van de bundel. Het is meteen een waarschuwing voor de lezer:

“Het slapen is bar, maar het flitsen van spiegels
en het gezoem van een drone
houden ons scherp.” (p.4)

Daar worden we de 21ste eeuw ingesleurd, naar een of ander post-apocalyptisch landschap, de plek waar een oorlog heeft gewoed en een ecologisch rampgebied:

“De hengst brengt ons naar verlaten tanks in bloei.
Verroeste handgranaten dragen vruchten
die we naar binnen laten glijden.
Op de laatste asfaltplaat braken we ze uit.

Achter plasticbergen, voorbij de industrie,
waaien korrels langs gebitten,

wappert in de wind een long.
Hier ligt een vrouw in een kuil.” (p.4)

De locatie wordt hier vaag gehouden maar elders in de bundel wordt het heel concreet, zoals in het gedicht ‘Old Patto Bridge’, geïnspireerd door een bezoek aan het Indische Goa. Terloops en uiterst zakelijk dient de harde realiteit zich onverwachts aan:

“Niet zo lang geleden
vond men onder deze brug een meisjesbaby,
dood en negen dagen oud.” (p.38)

Op andere plaatsen in de bundel zijn er echo’s uit het Midden-Oosten, met geurende “boernoezen” (p.7) en steden waar je goedenavond wenst met “masa el-kheir” (p.40). Daar “landt de nacht over de voorstad” “als kerosine” (p.40). Welkom in een oliestaat. De wereld zit in details, ook in mooie, zorgvuldig gekozen vergelijkingen, zoals deze:

“Midden in een woestenij van rimpels
twinkelen twee ogen, oud als Ethiopië.” (p.15)

Wij, Europeanen, “het Westland” (p.29), krijgen een eigen cyclus, onder de veelzeggende titel ‘Trompettes de la mort’, een eetbare paddenstoel, overigens, die ook wel Hoorn van overvloed wordt genoemd. (Heb ik al gezegd dat er niet alleen veel fauna, maar ook veel flora bloeit in Estors poëzie?) De openingsverzen zetten meteen de toon van dit post-Eurocentrische gedicht:

“Wij dachten altijd dat we de baas waren.
We lachten met de dommen,
we speldden op mouwen,
en als we feestten, ruimden wij niet op.

Nu, dwars door het ontplofte land, schrijden we voort.
We dragen rubberlaarzen
en een jas gevoerd met hermelijn.” (p.29)

De tocht voert langs boeken en langs de taal, door het slijk, “tussen kasseien, langs sombere wortels” (p.30), “op een pikzwart meer” met op de bodem “een laveloos vergeten. / (…) de resten van ons feest” (p.31) tot uiteindelijk dan de confrontatie volgt met de toekomst, met “zij die we hebben geminacht. / Die we hebben uitgelachen. / Die we de rug toekeerden.” (p.31)

Ik las dit gedicht opnieuw, twee weken geleden, toen er kinderlijkjes werden opgevist uit de Middellandse Zee. Het wordt steeds minder theater, daar aan onze zuidergrenzen.

In tijden van veelvuldig opgeheven vingertjes, GAS-boetes (Gemeentelijke Administratieve Sanctie) en penalisering alom, krijgt de cyclus ‘Rechters’ extra dimensies. Iemand ligt zwetend op een bed, er steken buisjes uit de handen, er volgt een dwaze ondervraging. Een vrouw wordt schuldig verklaard; de lijst met aanklachten is lang en eindigt met deze:

“Zij heeft ’s nachts de luiken opengezet,
een ladder gepakt,
de lichten aangedaan,
en met enkel een hemd aan de ramen gelapt.” (p.13)

Maar ik wil graag een kanttekening plaatsen bij wat ik hier schrijf. Dit is mijn lezing van een rijke, veellagige bundel. Dit zijn notities van een persoonlijke lezing. En ik vraag me nog steeds tot op dit moment af: ben ik nu een dichtbundel politiek aan het recupereren of probeer ik poëzie te zien in de wraakroepende nieuwsfeiten van de dag? Dat, beste lezer die straks deze bundel onder ogen krijgt, is allemaal aan u om te beslissen. Of zoals Estor het ergens schrijft:

“de kluis die op u wacht:
gij draagt er de sleutels van.” (p.21)

Annemarie Estor, Dit is geen theater meer. Gedichten, Wereldbibliotheek, 2015, ISBN 978 90 284 2613 9.

Sven Peeters (1977) publiceerde samen met Jelica Novakovic de Belgrado-gids Het Kafana-Tribunaal (Clio, 2006). In mei 2015 verschijnt het boek ‘Wat kwam er uit een schot’ (uitgeverij Vrijdag), door Jelica Novakovic en Sven Peeters, over een eeuw Gavrilo Princip in de Nederlandstalige pers en letteren. Behalve Balkanspecialist en schrijver is hij leraar NT2 en verantwoordelijke voor de Antwerpse PEN-flat. Hij woonde eerder in Triëst en Belgrado.

Over de auteur

- is dichter en vertaler. Zijn bekendste gedicht is Exorbitans, dat niet alleen als bundel maar ook als ruimteopera op cd is verschenen, met muziek van Jan Frans van Dijkhuizen. In 2015 verschijnt zijn nieuwe bundel Navigatiesystemen. Han van der Vegt schreef ook de kinderboeken Het rode ei en Het zwarte ei.