Vertaallab 43 Joe Hall – Trailer Park, Homes, Our Lady of Supreme Happiness
TRAILER PARK
In an algorithm of trees exploding in your face, shaved from soap
in a prison cell, in a pair of yellow finches
alighting from high power lines over all these dudes
lying on their beds, palming their cocks, waiting for me
leached from circuits in a baroque array of evolving graphical
representations of a black economy, cancer, subverting process, O Beast! O Christ!
in the mother fucking sound and mother fucking light
the iterations of thunder, the bass so high
it hurls you into the grass, Beast!
Only imminent, you cannot be found, waiting to subsume, fuck up
them cities, bring murder into the bridal chamber
and force armies to copulate in the killing field mud
Delete all images of yourself, crash this party, sink this continent
To petrify latitudes of soy and corn
to perform plastic surgery on everyone
beating to death the letter B while the rest of the alphabet watches
in a berserk horizon scouring clarity, Christ!
I will wait until I am the viscous core of three huge spinning heads
ten wasps in a monitor, a sweating cradle of fat
a bursting parabola of orange-yellow cubes called flowers
ten thousand livers whiffled like flutes secreting
shrines in dissolvable capsules
I will wait until I am an iron rake with a broken tooth biting
through the throat of this soil
I will not break down my tent
I will not follow a sign
I will wait until I am a singing corpse
being dragged across this landscape—O Beast! O Christ!
You are a lamb
*
HOMES
Flocking power, resonance, pool—gliding
through, I have brought you a peach
And you move toward it, station by station
Post by toppled border post
What do words mean to you?
Should I have said Speech? I have brought you a peach
And, I, too, am moving toward you, who I believe
Through heavy, roving lights and what is almost
How the ocean smells—House by house
Basement to top floor then trailer
Though I do not know when we will meet
If everything you reside in is sundered
Every cinderblock and stone, every burdock, two footpaths
Crossing pines and fire lingering
If I am unfaithful, set loose, again and again
Fractured, that escalation
I’ll be gone, you’ll be gone
Every Tuesday
Every remember
You kissing me between the neck
And shoulder, resting there
Raises itself on and above, this contract
Those insects spilling from his mouth
We could still sleep last night
And those dreams I’d have of digging deeper
Into the earth, the caverns of clean, even minerals
Clinging—the neighborhood
The sewer pipes, mailbox, tap water
And electricity so much dark, piled olivine
Where you appear
In a hood of flames in the crown of a tree
Live power lines whipping around you
And my body in this sleeping bag moves closer to you
Lemon Balm, and you say in this tent
That on its legs that carry us aloft
After so much scrambling
It is right to kill
That which takes what holds us
Because that is us
And we are nothing but that
I think that is what you said
It is hard to understand
What fire is speaking
*
OUR LADY OF SUPREME HAPPINESS
In the theater my silver wrists divide into almond tree
branches. They flower. I leave, I can’t remember
the movie. When I begin praying to you
Mary, you are an icon carved
from a yellow tusk, you become
a horn thickened by milk, then a garlic clove
When I finish praying
you are still here, a flame
ranging roof to roof, the scent
of burning almonds blossoms. To live
is to borrow, and if we borrow
to live, then all life must be
a heap of trash, so rejoice
___
Joe Hall was born in the woods and is devoted to Cheryl. His three books are Pigafetta Is My Wife (Black Ocean 2010), The Devotional Poems (Black Ocean 2013), and, in collaboration with Chad Hardy, The Container Store Vols I & II (SpringGun 2012). He currently resides in Buffalo, New York.
Bovenstaande drie gedichten zijn een selectie uit Hall’s onlangs verschenen bundel The Devotional Poems. Met dank aan Joost Baars. Lees het eerste verslag door Joost Baars over poëzie in New York hier.
Woonwagenkamp
In een bomenalgoritme dat ontploft in je gezicht, met zeep geschoren
in een bajescel, in een paar gele vinken die
van luchtleidingen neerstrijken op al die kerels
die op hun bedden aan hun pik liggen te trekken, wachten op mij
uit schakelingen gelekt in een barokke rij van veranderende expliciete
representaties van een zwarte economie, kanker, voortgangondermijnend , O Christus! O Beest!
in de tering tyfus klank en het tering tyfus licht
de donderuitingen, de bas zo hoog
dat hij je op het gras smijt, Beest!
Enkel immanent, bent u onvindbaar, klaar om te klasseren, naar de kloten
met die steden, laat moord de bruidskamer binnengaan
en dwing legers te copuleren in de modder van het dodenveld
Wis alle afbeeldingen van jezelf, val dit feestje binnen, verdrink dit continent
Om hectares mais en soja te verstenen
om iedereen plastische chirurgie te laten ondergaan
de letter B afmaken terwijl de rest van het alfabet toekijkt
in een waanzinnige horizonreinigende klaarheid, Christus!
Ik zal wachten tot ik de boosaardige kern ben van drie enorme draaiende hoofden
tien wespen in een monitor, een zwetende wieg met vet
een knappende parabool van oranjegele blokjes die bloemen heten
tienduizend levers bespeeld als fluiten verduisteren
zerken in oplosbare capsules
Ik zal wachten tot ik een ijzeren hark ben met een gebroken tand die
de strot van deze grond doorbijt
Ik zal mijn tent niet afbreken
Ik zal geen teken opvolgen
Ik zal wachten tot ik een zingend lijk ben
die door dit landschap wordt gesleept – O Christus! O Beest!
U bent een lam
Ik zie dat ik een beetje slordig ben geweest met de je’s en de u’s. Dus:
Woonwagenkamp
In een bomenalgoritme dat ontploft in uw gezicht, met zeep geschoren
in een bajescel, in een paar gele vinken die
van luchtleidingen neerstrijken op al die kerels
die op hun bedden aan hun pik liggen te trekken, wachten op mij
uit schakelingen gelekt in een barokke rij van veranderende expliciete
representaties van een zwarte economie, kanker, voortgangondermijnend , O Christus! O Beest!
in de tering tyfus klank en het tering tyfus licht
de donderuitingen, de bas zo hoog
dat hij u op het gras smijt, Beest!
Enkel immanent, bent u onvindbaar, klaar om te klasseren, naar de kloten
met die steden, laat moord de bruidskamer binnengaan
en dwing legers te copuleren in de modder van het dodenveld
Wis alle afbeeldingen van jezelf, val dit feestje binnen, verdrink dit continent
Om hectares mais en soja te verstenen
om iedereen plastische chirurgie te laten ondergaan
de letter B afmaken terwijl de rest van het alfabet toekijkt
in een waanzinnige horizonreinigende klaarheid, Christus!
Ik zal wachten tot ik de boosaardige kern ben van drie enorme draaiende hoofden
tien wespen in een monitor, een zwetende wieg met vet
een knappende parabool van oranjegele blokjes die bloemen heten
tienduizend levers bespeeld als fluiten verduisteren
zerken in oplosbare capsules
Ik zal wachten tot ik een ijzeren hark ben met een gebroken tand die
de strot van deze grond doorbijt
Ik zal mijn tent niet afbreken
Ik zal geen teken opvolgen
Ik zal wachten tot ik een zingend lijk ben
die door dit landschap wordt gesleept – O Christus! O Beest!
U bent een lam
Onze vrouwe van opperste gelukzaligheid
In de bioscoop ontspruiten mijn polsen in amandelboom-
takken. Ze bloeien. Ik vertrek, ik ben vergeten
uit welke film. Als ik tot u begin te bidden
Maria, bent u een ikoon gesneden
uit een gele slagtand, wordt u
een hoorn met melk verdikt, dan een knoflookbol
Als ik klaar ben met bidden
bent u er nog, een vlam
reikend van dak tot dak, de geur
van brandende amandelbloesem. Leven
is lenen, en als we lenen
te leven, dan moet heel het leven
een berg vuilnis zijn, dus verblijd u