LL 46: Astrid Lampe
wij bewonen schamele vormen
wij articuleren in stoten
alleen in poëzie apen wij vogels na
in het nevelwoud vallen wij vreemd op
en willen alles wat we niet zien
(maar des te sterker vermoeden)
aanwijzen
wat heet lokken de brulaap
mijn bloes zeg je
overstemt de bloemenweelde
de gids buigt een tak uit de nevel
geen tak een tuin zegt hij
hij is zijn scherpe neus
weet exact op hoeveel meter afstand
de wildstand zich schuilhoudt
met de nadruk op biodiversiteit
hoor ik een rolex tikken
we stikken in de soorten
we knikken en vergeten te articuleren
hoor de brul
weet wat je niet ziet (zeldzaam)
waar geen hond bijkomt
over de rand van dit ravijn
(onze gencode te grabbel)
precies zo’n bloemetje
___
Het dichtwerk van ‘Nederlands meest omineuze taalfreefighter’ Astrid Lampe (1955) wordt uitgegeven door Querido. Bovenstaand gedicht is een voorpublicatie uit haar nieuwe, in mei te verschijnen, bundel Rouw met diertjes. Zie ook haar voorgaande bijdrage aan de LL serie op Ooteoote BEWAARD ALS KNIPSEL.