Gepubliceerd op: zondag 17 maart 2013

Om één uur sla ik je tot pulp

Door Vincent Schmitz

Een bevriende schrijfster zei me eens: ‘Je hoeft niet de hele tijd rondjes te lopen, hoor. Als je stilstaat is het óók Boekenbal.’ Hoewel ze gelijk had was ik het niet met haar eens. Op het Boekenbal loop je en dool je. Soms sta je even stil, maar dan loop je weer verder, er zit niets anders op. Er is geen enkele reden om voortdurend in beweging te zijn; het gebeurt vanzelf. Elk jaar opnieuw besef je dat je nooit de weg zult vinden in dat labyrint waar de Stadsschouwburg bij de aanvang van de Boekenweek in verandert. Maar ergens is de dansvloer, en uiteindelijk belanden we daar, welke kant je ook op loopt. En dán gaan de voetjes van de vloer, en matten we met elkaar tot de mannen met oortjes ons eruit komen zetten.

Ik dwaalde door gangen en struinde over trappen en dacht: wat fijn, iedereen is er. Een onzinnige gedachte natuurlijk, want veel van mijn beste vrienden en vriendinnen waren er niet eens. Zij hadden geen uitnodiging ontvangen, terwijl ze nota bene enkele prachtboeken hebben geschreven. Ik heb nog helemaal geen boek geschreven, al flirt ik nu en dan hardnekkig met het idee, en toch was ik er, en iedereen die ik tegenkwam was voor even mijn beste vriend, want zo gaat dat op het Boekenbal.

Het voorprogramma hadden we helaas gemist, maar toen we de gelukkigen die het mochten bijwonen ernaar vroegen werd er zonder uitzondering minnetjes over gedaan. Een tijdlang stond ik op een van de trappen met een leeg champagneglas in mijn hand de vertrouwde menigte op te nemen: gevestigde schrijvers en jong talent, uitgevers en boekhandelaren, actrices en tv-helden. Iedereen wilde de bar bereiken, en iedereen verloor elkaar uit het oog. Er werd veel ‘Waar ben je nou?’ heen en weer ge-sms’t. Ik groette bekenden, deelde complimenten en schouderklopjes uit, schudde handen, gaf zoenen en maakte praatjes. Ik gaf onder meer de volgende antwoorden op allerlei vragen: ‘40.000 woorden nu’, ‘Een witte wijn graag’, ‘Heb ik dat echt zo gezegd?’ en ‘Ik weet niet waar die dansvloer is, maar we vinden hem vanzelf’.

Een groot deel van de avond werd ik geflankeerd door oud-collega F., die ineens voor me stond en er nog net zo uitzag als in 2002. Ik vleide mezelf door te denken dat dat vast ook voor mij gold. We zagen er, ik zal er maar eerlijk over zijn, uitstekend uit samen en ik zei: ‘Kom, F., laten we flaneren.’ We zagen andere oud-collega’s. We zagen nóg meer oud-collega’s. We zagen een band op een podium, volledig opgetrokken uit uitgeefpersoneel. We zagen schilderijen, die we gewoon lieten hangen. En we gaven de ook dit jaar weer zo overmoedig ingeslagen consumptiemuntjes uit aan bier, wijn en andere roesmiddelen. Soms kwam ik Jamal O. tegen, of Thomas H.v.V., en dan intimideerden we elkaar even, voor de grap, en zeiden we: om één uur, midden op de dansvloer, sla ik je tot pulp. Zo hadden we het afgesproken van tevoren. We hadden er duidelijk zin in.

Waar het rustiger was sprak ik de bestsellende debutant. Hij zei tegen zijn uitgever: ‘Ik wil dat híj mijn tweede boek redigeert.’ De uitgever keek naar mij, haalde zijn wenkbrauwen op en zei: ‘Dat ga ik niet betalen, hoor’, waarop de debutant blafte: ‘Dan betaal ik het zélf!’ Een andere gevierde debutant zei me dat ik sprekend op de acteur Joseph Gordon-Levitt leek. ‘Ah, je bedoelt die homoprostitué uit Mysterious Skin?’ ‘Ja, die!’ ‘Wat leuk dat je dat zegt.’ Ik hoorde een uitgever over een concurrent zeggen: ‘Dat is een idioot. Die kan helemaal niets.’ Een omslagontwerper probeerde een auteur uit te leggen wat hij deed en riep uiteindelijk bijna wanhopig: ‘Kaften! Ik maak kaften!’ Iemand zei: ‘In de krant stond dat we allemaal een bonus van 20.000 euro hadden gekregen van onze baas, maar dat is een mythe. Mijn bek viel open toen ik het las.’ En de blonde uitgeefster met wie ik ooit studeerde zei: ‘Je zoontje kan die Mr. Men-boekjes nóg zo leuk vinden, maar die geef ik dus niet meer uit.’

Er waren ook mensen die ik voornamelijk uit de virtuele wereld kende. Meisjes die bijvoorbeeld ooit een weblog hadden, net als ik. Nu deden we daar niet meer aan, want webloggen hadden we doodverklaard. Ook mensen met wie ik alleen contact had via social media bleken van vlees en bloed, en we zeiden dingen als: ‘Wat leuk dat je echt bestaat!’ en: ‘Wat lijk je goed op je Twitter-foto!’ Ergens mompelde ik: ‘Sorry, ik moet nu echt even weg.’ Het was immers al vijf over één en ik zette vlot een bericht online: ‘Vincent Schmitz heeft zojuist Thomas H.v.V. en Jamal O. gevloerd.’ Het stond er, dus het was echt gebeurd. In de virtuele wereld sla je je vrienden knock-out zonder je mouwen op te hoeven stropen.

Met oud-collega E. nam ik de Dingen des Levens door in een van de chique schouwburgstoelen. Het is zelfs Boekenbal als je zit, zo blijkt. Uiteindelijk stonden we allemaal op de dansvloer, waar ik de vroegere uitgever van mijn tijdschrift aanvankelijk niet herkende, waar ik de dichteres die ooit een roman had willen schrijven omhelsde, waar de stuurloze dj ‘Hey Ya!’ en ‘Born to Be Wild’ aaneenreeg alsof het niets was, en waar ik me aan een half geïnspireerd dansje met iemand waagde, tot ik even een ander groette, me weer omdraaide en zag dat ze, nou moe, met een ander danste.

Rond half vier werd ons dringend verzocht de schouwburg te verlaten. Mensen wankelden de trappen af en deden zich te goed aan kroketten in de lobby. Malloten die niet beter wisten namen decorstukken mee. Aan de rij bij de garderobe kwam geen einde. We zeiden: ‘Dit was het leukste Bal ooit’ en: ‘Laten we snel weer afspreken’. We waren het over alles eens, iedereen vond elkaar geweldig en ik bleef maar foto’s maken met mijn telefoon, ook toen we allemaal al buiten stonden en iedereen naar nóg een feest wilde. Dat werd echter nergens gegeven en even later liep ik dan maar de Herengracht af, helemaal naar het station, terwijl de regen viel en er taxi’s passeerden en ik bij elke stap voelde dat ik die nieuwe schoenen beter eerst had kunnen inlopen. In mijn broekzak zaten zoals altijd drie laatste consumptiemuntjes. Het was kwart over vier, het Boekenbal was ten einde en het was alweer tijd voor weemoed.

Over de auteur

- (1978) is dichter, hoofdredacteur van Parmentier en lid van de redactieraad van DW B. Daarnaast is hij medeoprichter en redacteur van het platform voor literaire kritiek De Reactor, het literair weblog Ooteoote en uitgever bij Perdu.

Displaying 1 Comments
Have Your Say
  1. Rita Hartgers zegt:

    Geweldige beschrijving, voelt alsof ik erbij was.