Gepubliceerd op: dinsdag 12 maart 2013

Ik moet anders worden – over Koprot van Harry Vaandrager

koprotDoor Maarten van der Graaff

Eerste advies: laat je niet bedonderen door Harry Vaandrager. Wie de verhalenbundel Koprot leest denkt steeds hetzelfde verhaal te lezen. Het cliché van de schrijver die altijd hetzelfde boek schrijft doemt op. Dat cliché schieten we af. Omdat het niet waar is, een goede reden om tot moord over te gaan. Tevens de reden waarom alle karakters van Vaandrager de taal willen vernietigen. In ‘Het Zwart’, het openingsverhaal, wordt gezegd: ‘Ik voel aan mijn kloten dat de duisternis ingewikkelder is dan de praatjes erover.’ ‘Het Zwart’ is het verhaal van een zoon met dezelfde naam – Marc – als een karakter uit Vaandragers roman ‘Aan Barrels’. Marc wil Het Zwart betreden, een vreemde nevel waarin zijn moeder verblijft, die hij smeekt binnen gelaten te worden. Het Zwart is een vreemde plek waar je stadia kunt opschuiven als je een proeve van mislukking hebt afgelegd.

Fail again, fail better, ja: met een voor de hand liggende quote zou er gemakkelijk iets literair verantwoords en existentieels van te brouwen zijn, van die verhalen van Vaandrager. Maar daar moet je dus niet intrappen. De teksten in Koprot lijken vaak op allegorieën, met archetypische tonelen als de baarmoeder, het graf, de cel enzovoort, maar voortdurend worden die aanzetten tot allegorie, of tot een soort existentiële literatuur, ontmanteld door de onvrede van de karakters in die verhalen of door het ritme, het muziekje, van de tekst zelf. Zo wordt er in ‘Het Zwart’ uitgeroepen: ‘Waar ben ik, maakt het wat uit?’ De grote vragen over het bestaan worden voortdurend belachelijk gemaakt en toch ook bloedserieus genomen.

Die ernst zit hem in de stem. Voor een wereld waarin de taal wordt gewantrouwd en gehaat, wordt er verdacht veel tot spreken gebracht. In ‘Het Zwart’ alleen al komen een nevel, wormen en de moker waarmee Marc wellicht om het leven is gebracht aan het woord. ‘Een moker heeft zo zijn eigen libido’, staat er dan. Waar de verhalen van Vaandrager op het eerste gezicht benauwend, monochroom (zwart) en leeg lijken, zijn ze bij nader inzien vol stemmen, levenslust en tederheid.

Wat ik wil zeggen is dat deze levenslust-ondanks-alles, het duidelijkst gestalte krijgt in de transformatie. Ik laat Marc weer aan het woord:

De enige manier om je minachting voor de dood te laten blijken, is je telkens te veranderen. Meervoudig te worden. Te worden tot een ander. Steeds weer.

Die neiging tot meervoudigheid en transformatie hangt op een of andere manier samen – ik weet nog niet precies hoe – met dat muziekje van de tekst. Ik denk aan korte uitroepen als ‘tjak tjak tjak’ en bezwerende kreten als ‘Hatci Kenatchi’! Waar je een überliteraire wereld van allegorie en intertekstualiteit denkt te betreden, blijk je zomaar tussen de vloekende en tierende lichamen te zijn beland. Die lichamen weten geen raad met zichzelf, ze dromen en veranderen wat af:

‘We zijn allemaal koffers. Vaak leeggeroofd. Natuurlijk, te zot om dat te ontkennen. Ik neem het hoe dan ook voor lief. In de koffer geef ik me verloren. Je kan er niet bewegen. Niet niezen, niet hoesten, niet glimlachen, niets. Hoe ik ook peins, ik kan mij niet herinneren wie er in de koffer zit. Misschien is het geen mens. Maar een robot, een slang, een wolk. Twijfel aan welke kant van de herinnering ik sta. Ben ik hier, ben ik daar? Ik wissel steeds van plaats. De koffer laat ik in een doodlopende steeg achter.’

In een droom breekt hier, in het verhaal ‘Schennis’, de wereld open: wij zijn koffers, maar wat zit er eigenlijk in? Wat is een mens eigenlijk meer dan een verplaatsing – zijn er verder wel steekhoudende dingen over hem te zeggen? Nu, misschien dat mensen ook verlangen zijn, tijdens hun plaats- en gedaanteverwisselingen. Uit het verhaal ‘Hatchi Kenatchi’:

Als ik hier ben, dan ben ik daar. Als ik rust, dan ben ik ongedurig. Als ik neuk, dan ben ik celibatair. Als ik slaap, dan ben ik wakker. Als ik wegga, blijf ik thuis. Een vogel zonder veren, een vis zonder schubben, dat ben ik.

En dan kom je als koffer ook nog wel eens iemand tegen. Iemand waar je echt bij wil zijn. Want zo cynisch als Vaandrager soms lijkt, zo tot op het bot zijn de karakters in Koprot aan elkaar verknocht. Laura – weer zo’n literair archetype – komt tot leven in een uitroep:

De wereld schijnt overal te zijn. Hier niet. In ieder geval niet zonder jou Laura. Laura Laura Laura. Kom. Laura, kriskras kruiende Laura kom op. Kom op.

Natuurlijk is de wereld waarin de karakters van Vaandrager zich verplaatsen ook een smerige teringhel. ‘Adelbrieven aan de weerzin geschreven’, staat er in ‘De Man van Ver’. Maar hoe schamper de figuren ook kunnen doen over hun plaats en gedaante (‘het bestaan is het debiele nichtje van de dood’) tegelijkertijd rillen grote woorden als Liefde, Angst, Verlangen en Schaamte in hun mond.

Het zwijgen bij Vaandrager, is dat eigenlijk wel het grote Niets, vroeg ik me af, dat afvoerputje waaromheen veel van zijn verhalen zich lijken af te draaien? Ik denk dat we ons te snel laten beguichelen en de vermaning van de vader uit het laatste verhaal in de bundel, ‘De man van ver’, ter harte moeten nemen: ‘woorden wurgen de intimiteit’. Vind ik een andere reden om er het zwijgen toe te doen.

Wie zijn mond opentrekt zou de verplaatsingen die in en om hem plaatsvinden wel eens kunnen veronachtzamen, reduceren : een fatsoenlijk mens zegt geen ik. Alles zou hem wel eens veel te bekend kunnen voorkomen. Dat is mijn tweede leesadvies. Vergeet niet te wallebakken, tot je poepeloere je bed instapt en de varkens in je knorren van genot.


Deze tekst werd uitgesproken in boekhandel Van Gennep in Rotterdam, ter gelegenheid van de presentatie van
Koprot, de nieuwe verhalenbundel van Harry Vaandrager, die verscheen bij het balanseer en In de knipscheer.

Over de auteur

- Frank Keizer is dichter, vertaler, redacteur en criticus. Publiceerde in 2012 het chapbook Dear world, fuck off, ik ga golfen bij Stanza en in 2013 Rampensuites bij Perdu, een vertaling van Disaster Suites van Rob Halpern, gemaakt samen met Samuel Vriezen.