Gepubliceerd op: donderdag 24 januari 2013

‘Het atelier waar de inkt nog nat is’

De afgelopen jaren werd er stevig gedebatteerd over het nut en de noodzaak van literaire tijdschriften. Een van de aanjagers van het debat was Bart Temme, die in zijn masterscriptie uit 2009 betoogde dat literatuurperiodieken hun functie als kweekvijver en debatplaats hebben verloren. Hij wist heel wat redacteurspennen in beweging te brengen. Zo werd zijn methodologie en cijfermateriaal in twijfel getrokken en vroegen sommige tijdschriftredacteurs zich af of Temme zich bij zijn onderzoek niet al te veel had laten leiden door de vaak negatieve of tendentieuze berichtgeving in de kranten. (Onder de kop ‘Oprollen die bende’ vatte Karel Berkhout de toon en teneur adequaat samen: omdat literaire tijdschriften zich qua oplage – meestal vergelijkbaar met die van een gemiddelde dichtbundel – in de marge van de literatuur bevinden moeten ze saneren en fuseren, of anders weg ermee.)

Zelf vond ik dat Temme uiteindelijk een te beperkte visie ontvouwde op de functie van literaire tijdschriften, zoals ook de Raad voor Cultuur de plank missloeg. Die zijn volgens mij niet alleen bedoeld als schans voor nieuw talent of als barometer van het literair-culturele debat, maar bijvoorbeeld ook voor het ontsluiten van anderstalige literaturen en voor het publiceren van literatuur die wat meer van de lezer vergt (iets waarvoor in de traditionele media nauwelijks aandacht bestaat).

Maar, zo zult u inmiddels tegenwerpen, kunnen die tijdschriften hun activiteiten dan niet gewoon voortzetten op internet? Dat is niet alleen dynamischer, interactiever en goedkoper, maar in digitale vorm kunnen literatuurperiodieken een veelvoud aan lezers bereiken, althans in potentie. Tot die conclusie kwam Temme ook. In zijn scriptie raadt hij de door hem bestudeerde tijdschriften – Tirade, De Revisor, Hollands Maandblad en De Gids – aan om het papier vaarwel te zeggen, en samen verder te gaan als elektronisch periodiek.

In zijn vandaag gepubliceerde essay ‘Het atelier waar de inkt nog nat is’ plaatst Christiaan Weijts enkele kanttekeningen bij de digitale mogelijkheden. Anders dan Temme (die overigens zijn ogen niet sluit voor de nadelen van elektronisch publiceren) gelooft hij niet dat het papieren tijdschrift zijn status en invloed is kwijtgeraakt. Integendeel:

Het literaire tijdschrift stelt een norm. Het is niet populair om te zeggen, maar in een wildgroei van online geschrijf, getwitter en doe-het-zelf-gepubliceer zijn er autoriteiten nodig om potentie van pulp te scheiden. Die taak van het tijdschrift is met de digitale ontwikkelingen alleen maar toegenomen. Nu elke gek een blog kan beginnen, is er des te meer behoefte aan kwaliteitseisen, filters, maatstaven.

Het is zonder meer waar dat het www de nodige publicatiedrempels heeft weggenomen. Maar redacties van literaire websites kunnen de traditionele rol van normerende poortwachter natuurlijk evengoed vertolken. Bovendien weten lezers zelf ook wel het kaf van het koren te scheiden. Die zijn niet op hun achterhoofd gevallen.

Nee, het gaat er hier vooral om dat internet een heel ander medium is, dat zo zijn eigen eisen, wetten en regels stelt. Die kun je niet zomaar van toepassing verklaren op analoge publicaties. Beide media hebben hun specifieke merites en bieden verschillende mogelijkheden. Ze kunnen elkaar versterken en aanvullen, maar ze zijn niet volstrekt inwisselbaar. Alleen al om die reden is het lovenswaardig dat het Prins Bernhard Cultuurfonds en het Nederlands Letterenfonds € 100.000 beschikbaar stellen voor het behoud van de papieren literaire tijdschriften. Een felicitatie aan de winnende redacties lijkt me dan ook op zijn plaats.

Over de auteur

- (1978) is dichter, hoofdredacteur van Parmentier en lid van de redactieraad van DW B. Daarnaast is hij medeoprichter en redacteur van het platform voor literaire kritiek De Reactor, het literair weblog Ooteoote en uitgever bij Perdu.