Gepubliceerd op: donderdag 13 december 2012

HET DEBUUT VAN EEN WITTE RAAF XX

 

 

(voor de delen I t/m XIX klikt u hier)

 

 

De bestanddelen helling, hijsinstallatie, boortafel, werkbank, scheepskarkassen bij elkaar optellend stel ik vast dat ik hier toch echt met een scheepswerkplaats van doen moet hebben. Aarzelend nader ik een halfronde keet, opgetrokken uit kunststof golfplaten en gluur door een zijraampje. Niemand, er brandt wel licht; ik onderscheid een bureau en ervoor een apparaat voor het trekken van nummertjes. Van Koorn geen spoor. Ik loop om naar de ingang, probeer de deurkruk en treed binnen.

‘Goedemiddag.’ Mijn stem klinkt vast maar geknepen. Dieper in de keet schuiven laden dicht. Even later verschijnt een graatmager meisje dat in haar nauwsluitend mantelpakje mompelend en bladerend in dossiers, louter efficiëntie uitstraalt.

‘Een goede dag heer. Al een nummertje getrokken?’

‘Nee, moet dat.’

Ze kijkt verstoord op. ‘Natuurlijk moet dat. Zonder nummertje kan ik u echt niet helpen.

Ik voldoe aan haar verzoek. Omdat ze nog steeds met dossiers in de weer is, leg ik het papiertje op haar bureau.

‘En welk nummer staat erop?’ Haar scherp neusje wijst pinnig.

Ik draai mijn hoofd. ‘Vierenvijftig’.

‘Vier-en-vijf-tig’ herhaalt ze nog dieper in haar paperassen graaiend. ‘Dat stuk ligt achter, moment.’ Ze verdwijnt. Laden schuiven open en dicht.

‘Vierenvijftig’ zegt ze binnentredend. ‘Uw naam is Ronald Vonk?’

‘Nee.’

‘Uw naam is niet Ronald Vonk?!’ Ze controleert het nummertje, draait het om, loopt tot bij het apparaat en begint eraan te morrelen. ‘Wel heb ik ooit. Hier kan het heus niet aan liggen.’

‘Van iemand met die naam heb ik wel eens een verhaal gelezen,’ schiet ik te hulp.

‘Een verháál?!’ Ze maakt plaats op het bureau, gaat zitten en neemt het dossier voor zich. ‘Een verhaal.’ Haar vinger loopt de tekst door. ‘Ja, klopt. Een verhaal. Gelukkig. Welk verhaal?’

‘Quintana Roo.’

‘Quintana Roo… Nee, dat klopt dan weer niet. Hier staat wat anders.’ Ze kijkt me vorsend aan.

‘Ronald Vonk heeft onlangs een boek gepubliceerd,’ leg ik uit. ‘En dat is in mijn bezit. Er staan twee verhalen in. Novellen eigenlijk. Daarvan heb ik er één gelezen. De tweede want dat speelt in Mexico. Daar ben ik een paar jaar geleden geweest. Een provincie van Mexico heet Quintana Roo.’

Ze knikt zonder veel overtuiging. ‘Kunt u mij de titel van dat andere verhaal noemen?’

Ik probeer het omslag van Vonks boek voor de geest te halen, maar de noodzakelijke letters weigeren te verschijnen.

‘Ik weet het goed gemaakt,’ zegt ze kordaat. ‘Ik laat u een foto zien.’ Ze pakt een afbeelding op A4 formaat en sluit het dossier. ‘Vertelt u mij eens: wat draagt deze man?’

‘Hoe bedoelt u?’ zeg ik, onwillekeurig de u-vorm overnemend.

‘Zijn kleren! Wat heeft hij aan?’

Ik doe een stap en leun voorover.

‘Nou?!’

Ik ruik haar adem, er zit iets van ijzer doorheen of anders bloed. Haar huid glinstert mat, maar niet van het zweet; meer zoals daglicht valt op porselein of email. Terwijl ik de uitmonstering van de man op de foto weer in me op neem, stel ik vast dat de situatie weliswaar griezelig is, maar niet levensbedreigend.

‘Eh, een halflang jasje. Van dikke donkere stof. Daar is een naam voor. Een jekker, of een klettervest?’

‘Interessant. Een jekker of een klettervest. Aan de woordenschat van de heer ligt het niet. Voor uw informatie: hij draagt een zogenaamd bonkertje. Het korte model. Donkerblauw. Gemaakt van de beste kwaliteit ratiné. En zijn schoenen?’

In verwarring laat ik mijn blik zakken. Nu ook nog zijn schoenen?

‘Als ik mij niet heel sterk vergis zijn dat een soort gezondheidsschoenen,’ probeer ik.

Ze slaat haar ogen idolaat ten hemel. ‘Jaaaah! Juchtlederen instappers met een hechtnaad over de bovenkant. Zo karakteristiek.’

‘En van die spekzolen,’ vul ik aan.

Dromerig staart ze in de verte. ‘Zolen van een gegarandeerd onverslijtbare kwaliteit. Zaagdak-profiel. Vijf tanden op de voorvoet en drie op de hak.’

De stoel schiet achteruit als ze overeind komt. Wenkend met haar wijsvinger stevent ze op de deur af. ‘Meekomen alstublieft.’

Buiten moet ik een sprintje trekken om langszij te komen. We houden halt voor een zevental ontmantelde en op de wal getrokken woonboten die met de zijkanten tegen elkaar leunen.

‘Twee dingen.’ Ze haalt diep adem. ‘Misschien is dit wel het stomste dat ik ooit gedaan heb. Luister. Eén. Dat andere verhaal uit het boek van Ronald Vonk verdient uw aandacht. Lees het aandachtig. Twéé.’ Ze stevent af op de tweede boot van links, trekt een papier uit een op de boeg bevestigde plastic hoes en kijkt me dwingend aan. ‘Uw aanwijzing. Ik lees hem voor, maar herhalen zal ik hem niet.’ Ze vouwt het velletje open. ‘Komt ie. cs  nrc 13-5-94 bde.’

Voor ik het weet heeft ze een aansteker ontstoken en houdt het vlammetje onder het papier. In een vloek en een zucht resteert een asregen. Als ik mijn verbazing te boven ben, zie ik dat ze de keet al bijna genaderd is. Ik ren haar als een dolle achterna en struikel over een rondslingerende jerrycan. Opkrabbelend hoor ik het verschuiven van niet minder dan vier grendels.

Over de auteur

- (1954) realiseerde een tiental toneelstukken en filmscenario’s. In 1995 verscheen bij Veen zijn debuutbundel Het slinkende papier. Later volgden de roman Passage (Veen, 2000) en een als ‘vrije oefening’ omschreven werk van autobiografische fictie, De cultus van het Lijden (De Arbeiderspers, 2006). In 2010 verscheen de roman Grand mal (De Arbeiderspers). In november 2012 verscheen bij het balanseer zijn poëzie onder de titel Schedelmoer & maatpak.