Gepubliceerd op: woensdag 11 juli 2012

Tien flessen bier in het kinderdagverblijf

Een tekening van Aliyah

Ik word omringd door een elftal kleuters. Samen bedenken we een gedicht. Een blauwe poes met de merkwaardige naam ‘Heel’ is de weg naar huis kwijt. Gelukkig komt hij een kikker tegen. De kikker heet Roel, net als het jongetje dat rechts naast mij zit. De poes klimt bij de kikker op zijn rug en de kikker begint te springen, steeds hoger. Hij springt over een boom heen. Over de bibliotheek. Over het huis van de poes. Hilariteit alom. Alleen Tomas is stil. Als ik vraag of hij het verhaal begrijpt, schudt hij van nee. Tomas komt uit Polen en spreekt de taal niet zo goed, ook al woont hij hier inmiddels anderhalf jaar. Later zal blijken dat Tomas best een beetje Nederlands kan. Fluisterend vertelt hij me waar zijn tekening over gaat. Een kikker wil op reis. Hij heeft de deur getekend die de kikker achter zich dicht heeft geslagen. De auto waarmee hij ervandoor wil gaan. En een vrolijk zonnetje. Bij mijn vertrek zijn de kinderen uitgezwermd over het speelplein. Tomas zwaait naar me, bedeesd. Dan klautert hij het klimrek in, ver van de andere kinderen, die tikkertje spelen met een van de leidsters.

Voor het Huis van Gedichten geef ik poëzieworkshops op kinderdagverblijven. Eerst lees ik wat voor. (Om keer op keer te ontdekken: er gaat niets boven Annie M.G. Schmidt.) Dan gaan de kinderen zelf aan de slag. Als ze nog niet kunnen schrijven, improviseren we een groepsgedicht. Kunnen ze dat al wel, dan gaan ze individueel aan het werk. Soms krijgen ze een opdracht: schrijf een gedicht over een niet bestaand dier, schrijf een gedicht over wat je schoen vandaag allemaal wel niet gezien heeft. Maar vaak genoeg hebben ze daar geen geduld voor. Ze bepalen zelf wel waarover ze dichten!

Jeffrey is negen en klaagt dat hij niet weet waarover hij moet schrijven. Hoeveel ideeën ik ook aandraag, hij blijft nukkig voor zich uitstaren, terwijl de kinderen om hem heen met glanzende ogen aan het werk zijn en soms ineens opspringen om te vragen hoe je ‘een’ spelt. Hij komt pas los als ik suggereer dat hij ook een gedicht kan schrijven over iets wat hij zelf heeft meegemaakt. Dit is het resultaat:

Ik drink water omdat ik dronken ben
tien flessen bier
ik val op de spoorbaan
daar komt de trein
dan ben ik dood

Later vertel ik een van de leidsters over dit gedicht. ‘Wat een fantasie, hè, die kinderen,’ lacht ze. We begrijpen allebei dat er weinig te lachen valt, maar zeggen daar niets over. Ik kan onmogelijk inschatten in hoeverre er een serieus probleem achter schuilgaat. Persoonlijk ken ik genoeg verantwoordelijke ouders die het incidenteel behoorlijk op een zuipen kunnen zetten. Ik ben slechts een voorbijganger voor deze kinderen. Terloops probeer ik wat bij ze los te maken: taalplezier, fantasie, zelfexpressie. De gedurige verantwoordelijkheid voor hun welbevinden rust op andere schouders. Fluitend slenter ik terug naar het station, terwijl de leidster zich ontfermt over Jeffrey, die inmiddels het speelplein onveilig maakt op zijn citybike.

Over de auteur

- Krijn Peter Hesselink is dichter en essayist. Bij uitgeverij Nieuw Amsterdam publiceerde hij tot op heden drie dichtbundels, het meest recent 'De uitputting voorbij'. Ook staat hij graag op het podium. Eerder was hij onder meer te zien op Lowlands en Crossing Border.